Kurt Vandemaele
Dat de president van Amerika zo'n onzin kan uitkramen, is het beste bewijs dat God niet bestaat
Kurt Keek op de Week
Onze reporter over wat hij van de voorbije week zou willen onthouden
‘Let’s go, Joe,’ riepen de fans van Joe Biden nadat hij met een seniele stelligheid had verkondigd dat hij er niet aan denkt om op te krassen. De man dacht dat het een aanmoediging was, terwijl ze bedoelden: ‘Kom Joe, we brengen je weg. Je verpleegster wacht op je.’ Of hij had ook nog wat kunnen gaan lopen langs de strate, zoals Willem Vermandere, die naar eigen zeggen af en toe wat last heeft van verwarring. Vorige week sprak ik nog van arme Joe toen ik hem hoorde stotteren en stamelen in zijn duel met Donald Trump, deze week is hij gedegradeerd tot koppige en arrogante Joe, tot domme Joe. Wat wil die oude stakker bewijzen door aan te blijven?
Al wat geld heeft in Amerika is zich intussen achter die lompe, schofterige haatzaaier aan het scharen die al lang achter slot en grendel zou moeten zitten. Maar het corrupte Amerikaanse systeem is intussen die schurk nog maar eens buiten vervolging aan het stellen. De brutaliteit waarmee Trump deze week nog Kamala Harris, Joe’s vice-presidente, in een beeldfragment onderuit schopte is, zoals zijn hele stijl, of het gebrek eraan, wraakroepend te noemen. De piraat die Trump is, zal straks geen moeite hebben om het zwalpende schip van de Democraten helemaal aan het zinken te brengen. Er is nauwelijks een grotere zondaar te vinden in dat land dat vol godsdienstfanaten zit en toch zweren al die onnozele kwezels dat die snoodaard hen geluk gaat brengen. Ik ben ook gelovig. Ik geloof dat de wereld niet lang meer kan blijven draaien als hij in handen blijft van dergelijke idioten.
Sinds hun bedenkelijke Brexit wisselen de Britten sneller van premier dan van onderbroek.
Ik zoek altijd naar wat ik wil onthouden, maar misschien moet ik het accent verleggen en me gaan concentreren op wat ik wil vergeten. Er is immers veel meer realiteit die je niet wil vasthouden dan omgekeerd. Zo zou ik liever de beelden gewist zien van de meeste politieke leiders die nog ergens een plek in één van mijn hersenkamers bezetten. Geen plek meer in mijn hoofd voor de Macrons, de Meloni’s, de Orbans en de Marine Le Pens van deze wereld. Het valt te vrezen dat die laatste er straks voor zorgt dat er weldra nog weinig zoetigheid overblijft in La douce France. Waar je ook kijkt, je ziet leiders die niet verder kijken dan hun eigen navel of dan hun neus lang is. Ze waren vrijdag beter allemaal samen in Werchter geweest om mee te zingen van ‘Lowlife’ met Youngblud: ‘I’m not gonna go out today
I gonna sit right here and wish the world away’. Alleen bezinning kan hen nog redden. En het zijn niet alleen de leiders, maar ook de mensen die voor hen kiezen. Daar begint het mee. We zien het in Frankrijk, Nederland, Italië, bij ons en we hebben het de voorbije jaren ook in Groot-Brittannië gezien. Sinds hun bedenkelijke Brexit wisselen de Britten sneller van premier dan van onderbroek. David Cameron was degene die zijn volk naar de uitgang van de Europese Unie dreef, sindsdien zet de politiek er meer tot lachen aan dan de ooit wereldbefaamde Britse humor. Zelfs de Britse komieken is het lachen vergaan. De conservatieven hebben er zo’n zootje van gemaakt dat Groot-Brittannië intussen een ontwikkelingsland mag genoemd worden. Keir Starmer haalde deze week met Labour een klinkende overwinning en mag nu aan de heropbouw beginnen van het trotse rijk van weleer dat de conservatieven gesloopt hebben. Starmer zal geen mirakels kunnen verrichten — hij is God niet — hij zal tenminste enige menselijkheid kunnen terugbrengen.
Mijn hoofd is aan het vervoegen: ontwikkelingsland. Ik ontwikkel, zij ontwikkelen… Het was een woord dat me vroeger aan fotografie deed denken. Vreemd genoeg dateren de eerste zomers die in mijn gedachten springen uit de tijd toen we ten huize Vandemaele nog geen fototoestel hadden. Tegelijk is er geen seizoen over welke herinneringen er zo’n warme gloed hangt als die lang vervlogen zomers waarvan er geen foto’s meer bestaan. Ik zie avonden waarin mijn ouders samen met de buren buiten voor de deur zaten en we met de kinderen uit de straat aan het badmintonnen waren. Onze pluimpjes scheerden soms vlak langs de vleermuizen die rond de straatlichten cirkelden. De garagepoorten stonden open zodat de papa’s vlot de kelders in konden waar de pintjes stonden. Er werd gelachen, gebulderd, soms gezongen, gesprongen en uit de bol gegaan.
Er zijn ook geen foto’s van de speelpleinwerking waar ik naartoe gestuurd werd, een plek waar ik als kleutertje verloren liep. Het brute geweld van de grote jongens voelde er verpletterend aan. Niet dat ik in de klappen deelde. Maar ik kan nog altijd het ongemak voelen waar ik toen voor het eerst mee werd geconfronteerd. Het besef dat ik alleen op de wereld was drong toen voor het eerst tot me door. De grote jongens waren uitgelaten, wild, weg van die beknottende schoolbanken, ze moesten hun krachten kunnen botvieren. Ik wou dat op mijn manier ook wel doen. Ik herinner me nog het trauma dat ik opliep nadat ik een limonadedriehoekje plat had gestampt. Als zo’n driehoekje leeg was en gevuld met lucht, dan maakte het een plofgeluid als je erop stampte. Maar het driehoekje waar ik op trapte, bleek niet leeg en er spoot een limonadestraal uit die één van de leiders frontaal trof. De kerel trok me bij mijn oor naar een hoek waar ik me op mijn knieën mocht bezinnen over hoe mis mijn daad wel was. Jawel, ik had een misdaad gepleegd. En ik verlangde tot mama zou komen. Ze liet veel te lang op zich wachten. Toen ze er eindelijk was, snikte ik dat ik nooit nog naar de speelpleinwerking wou. Nee, een stoere jongen was ik niet.
Ik was zes toen ik met de RTT naar zee trok. Om er deel uit te maken van een zeekolonie. Mijn grote zus was er ook en ik wou ook een grote jongen zijn. “Wacht nog een jaartje,” had mama nog gezegd. Maar ik kon het niet laten. En ging toch. Ik was nog niet vaak aan zee geweest. Ik werd er meteen ziek. Een allergie aan zeelucht of zoiets. Ik belandde in een bed waar ik twee weken nauwelijks uitkwam. ’s Morgens glipte ik even van tussen de lakens om aan het raam weemoedig te staan kijken hoe mijn zus samen met de andere kinderen naar het strand trok. En ’s namiddags mocht ik in de zetel een boek lezen. Toen mijn ouders me nadien vroegen of het leuk was geweest, knikte ik met een klein hartje van ja. Maar toen ze me het jaar nadien weer wilden inschrijven, barstte ik in tranen uit en zei dat ik nooit nog op zeekamp wou. Nee, een stoere jongen was ik niet.
De zomer was het seizoen dat we rond vijf, zes uur het fluitje hoorden van de jongeman met het oranje petje die het Tourkrantje van Het Volk verkocht. Frankrijk zag er zelfs op onze zwart-wit tv exotischer uit dan het gevaarlijke land waar mijn ouders ons over vertelden. Het lag ver van onze realiteit, al was het toen ook maar een kwartiertje rijden naar het noorden van het land dat nu nog even van Macron is. Mijn ouders spraken geen Frans en zeiden dat Frankrijk geen land als het onze was. De auto’s hadden er gele lichten, er was geen autokeuring en geen snelheidsbeperking en als je bij ons een wrak op de weg zag, dan was het er één dat onbesuisd voortbewoog en een Franse nummerplaat droeg. Ja, ook toen al werd er vol wantrouwen gekeken naar wat van over grens kwam. Op een dag zoals vrijdag, toen Remco Evenepoel de tijdrit won, zou de jongen met het Tourkrantje exemplaren tekort gehad hebben. Niet dat er veel in stond: alles wat wielerverslaggever Fred De Bruyne op tv had verteld, nog wat over de rit van morgen, plus de cartoon van Thomas Pips waarin altijd een muis verborgen zat. Wie niets met koers had, was zoet met de muis. En heel veel over Eddy Merckx natuurlijk. Jawel, diezelfde Eddy Merckx die deze week zijn record verloor aan Marc Cavendish. De Brit behaalde 35 overwinningen, onze Eddy slechts 34. Al waren alle overwinningen van Eddy legendarisch en heroïsch. De bergen waren nog een stuk hoger en spurten was in de ogen van Eddy slechts de oplossing voor de coureurtjes die er niet in geslaagd waren zich eerder in de etappe van de concurrentie te ontdoen.
Alleen al voor Willem Vermandere keek ik uit naar het Festival van Dranouter
Toen Remco vrijdag over de meet reed, viel er een berichtje in mijn mailbox binnen met de melding dat Willem Vermandere met onmiddellijke ingang stopte als podiumartiest. Mijn hart brak in vierentachtig stukjes en het is nog niet gelijmd. Een van de kamers in mijn geheugen is ingericht met zijn liedjes, zijn schilderijen en zijn beeldhouwwerken, die vaak troostende omhelzingen tonen. De knuffels die hij zelf meer dan wie ook verdient. Er zit een mist in zijn hoofd, een verwarring die ervoor zorgt dat hij soms niet meer de woorden vindt. Hij die me zo vaak de woorden schonk voor de gedachten die ik niet kon benoemen. Toen hij vier jaar geleden tachtig werd, namen mijn zus en broer en ik mijn toen vijfentachtigjarige moeder mee naar zijn verjaardagsconcert in het Kursaal. Alle leeftijden zaten er samen en laafden zich aan zijn verhalen, zijn muziek, zijn woorden, zijn gebaren, zijn wijsheid. Ik keek uit naar het Festival van Dranouter waar Willem op 3 augustus zou optreden. Het zou mooi geweest zijn om hem daar met een volle weide uit te zwaaien. Het is heel last-minute en het Festival zal vast wel iets van herdenking in gedachten hebben, maar zou het niet zalig zijn om Filip Kowlier, Wannes Cappelle en Brihang de meest gekende nummers van Vermandere te laten brengen? En doe er ook de Dolfijntjes bij met frontman Wim Opbrouck, die kan ook zo’n festival in vuur en vlam zetten. O, en Roste Luc uit ‘Bevergem’, Luc Dufourmont, die moet er uiteraard bij. Die had 20 jaar terug, of het kan ook 30 jaar zijn, al een grappige covergroep ‘Los Willems Vermandeiros’, die er het hippe, wilde volkje attent op maakte dat we Willem nooit weg wilden. We willen Willem weer. Laat er al die mooie erfgenamen van Willem een zangstonde van maken waarmee we Willem eren, samen met dé echte erfgenaam, Augustijn Vermandere. We gaan met duizenden stemmen zo hard meekwelen dat ook wij willen blijven lopen langs de strate en ze zullen ons horen van Lauwe tot Steenkerke en veel verder. Wauw, Willem, Wow. Het is dapper van Willem dat hij ermee stopt. Het siert hem. Hij wil thuis liedjes zingen en beeldhouwen, schilderen, filosoferen en leven zonder dat er een massa op toekijkt als de verwarring toeslaat. Eindigen in schoonheid, domme Joe kan er iets van leren.
Joe beseft het nog niet, maar zijn liedje is bijna uit. Er gaan nu stemmen op om Michelle Obama aan het roer te zetten van het zinkend schip der Democraten. Als iemand nog kan voorkomen dat die boot helemaal zinkt, dan is zij het wel. Zelf voelt ze er weinig voor. Het is alsof ze opgeroepen wordt om naar het front te trekken. Maar als ze wil beseffen dat de mensheid in nood is en dat ook haar kinderen deel van die mensheid uitmaken, gaat ze misschien toch aan boord van die Ark der Democraten. ‘Hoop doet leven,’ zong Will Tura, die ook al van het podium verdween wegens momenten van verwarrring. Terwijl ik ‘hoop’ tik, hoor ik de Beatles in mijn hoofd zingen van ‘Michelle, my belle…’ en dringt het tot me door dat John Lennon en Paul McCartney dat liedje negenenvijftig jaar geleden onbewust geschreven hebben om Michelle Obama te overtuigen de uitdaging aan te gaan. Volgend jaar op haar inauguratie zal die song zestig jaar oud zijn. Even oud als Michelle nu is. Zij is dus een jaar ouder dan het nummer. Zie je wel, het is voor haar geschreven. Ze was nog maar op de wereld gezet en John en Paul zullen het gevoeld hebben. Het is een teken. Soms kunnen we maar beter bijgelovig zijn, tik ik. En ik geloof mijn eigen vingers niet. Zoals ik niets geloof wat ik niet zie. Er is geen geloof waar ik nog in geloof, geen gelovige met wie ik niet een beetje medelijden heb. Geen vurig gelovige die ik niet gevaarlijk vind.
Zoals Joe dus. In een interview dat hij vrijdagavond aan de tv-zender ABC gaf, antwoordde hij op de vraag of hij zou overwegen om uit de verkiezingsrace te stappen als hij zeker zou weten dat hij Donald Trump niet kan verslaan: “Alleen als de Almachtige God me dat zou vertellen.” Zou hij echt dwalen of is hij zo geslepen en weet hij dat er geen God is die hem die pijnlijke waarheid kan vertellen? Dat de president van Amerika, één ’s werelds machtigste mensen, zo’n onzin kan uitkramen, is het beste bewijs dat God niet bestaat.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier