Voormalig topatlete Lindsey De Grande worstelt al zeven jaar met chronische leukemie: “Ik moet de strijd soms loslaten”

Zeven jaar al wordt Lindsey De Grande heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Net toen de 1.500 meter-atlete de kloof met de Europese top dichtte, stortte haar wereld in: chronische leukemie. Haar nieuwe strijd behoeft geen winnaar, zo heeft ze aanvaard. “Ooit zal ik begrijpen waarom dit mijn weg is. Dat geloof geeft mij kracht.”

Ze heeft lange tijd de boot afgehouden voor dit interview. Uitgebreide gesprekken vragen veel van haar kostbare energie. Deze week wou ze wel. We ontmoeten elkaar in een brasserie in het Brugse. De Grande woont vlakbij, in Sijsele. Ze ziet er stralend uit. Niets doet vermoeden dat in dat lichaam zich een monster schuilhoudt. Op 26 juli 2011 kreeg dat monster een naam: chronische leukemie. Dat betekent dat volledige genezing moeilijk wordt. Enkele maanden geleden kreeg ze wel goed nieuws. Haar bloedwaarden zitten in een veilige zone, en de behandeling met medicatie mag voorlopig stoppen. “De ziekte is in slaapmodus gegaan”, vertelt ze. “Maar of dat nog een week, een maand of vijf jaar zal duren, kan niemand voorspellen.”

Kan jij nu een normaal leven leiden?

Ik kan niet leven zoals een doorsnee 29-jarige. De pijn en de vermoeidheid zijn de grootste hinderpalen. Die steken elke dag de kop op. Als ik iets écht wil doen, dan lukt dat vaak wel, maar dan draag ik de gevolgen de dagen nadien. Vooral die chronische vermoeidheid is zwaar. Pijn kan je proberen te verbijten, maar vermoeidheid sleep je mee.

Je gaat wel elke dag lopen én je werkt als kinesiste en personal coach. Mag ik zeggen dat je het jezelf niet makkelijk maakt?

(glimlacht) Ik wil mij niet wentelen in mijn ziekte. Ik wil léven. Sport is mijn pijndemper. Elke dag doe ik een duurloop. Als dat lukt, dan krijg ik een boost. Dan zal de rest van de dag ook wel lukken, pijn of geen pijn. Ik heb ook een inkomen nodig. Ik werk daarom enkele uren per week als kinesiste. Maar dag in dag uit manuele behandelingen doen, is te zwaar voor mijn lichaam. Vandaar de combinatie met personal coaching. Maar ik ben nog zoekende daarin. Ik ben net begonnen.

Wie is welkom bij jou?

Iedereen. Ik heb niet de ambitie wereldtoppers te kweken. Ik wil gewone mensen, jong, oud, zwaar, mager, ziek of niet ziek, triggeren om te bewegen. Ik voel aan mezelf hoe belangrijk het is om fit te zijn. Dat wil ik meegeven aan anderen. Kleine stapjes vooruit kunnen een wereld van verschil maken.

Wat wou de kleine Lindsey worden in het leven?

Van alles, als het maar uitdagend was. (lacht) Ik heb F16-piloot willen worden. Tot iemand zei dat ik dan naar oorlogsgebied zou moeten. (lacht) Mijn eerste echte droom was chirurg worden. Die heb ik laten vallen omdat ik steeds beter liep. Ik won wedstrijd na wedstrijd. Toen ik achttien was, wou ik iets studeren dat beter te combineren viel met de atletiek. Dat is dan kinesitherapie geworden.

“Soms moet ik keihard vechten, maar soms moet ik ook hand in hand gaan met mijn ziekte.”

De toekomst lachte je toe. In maart 2011 werd je zesde op het EK indoor in Parijs.

Dat kwam onverwacht. Parijs stond niet eens op mijn kalender aangeduid. Maar plots, met de vingers in de neus zelfs, liep ik het Belgisch record op de 1.500 meter. Ik kon naar het EK. Ik was zelfs even ontgoocheld na die finale. Ik wou een medaille. (even stil) Die les heb ik wel geleerd. Een sporter moet ook eens tevreden kunnen zijn. Ik kon dat niet. Ik wou altijd meer.

Denk je soms waar je had kunnen staan als atlete?

(blaast) Ik wil mezelf niet kwellen met die vraag. Ik zal die toch nooit kunnen beantwoorden. Als volgende week het EK van start gaat, zal dat opnieuw pijn doen. Dat is opnieuw een confrontatie met die vraag. Ik ben er nu 29. Ik weet ook: dat is de beste leeftijd voor een atlete. Anderzijds: topsport is geen wetenschap. Was ik gezond gebleven, had ik misschien ook weinig progressie gemaakt. Ik hou me vooral bezig met de vraag wat ik vandaag nog kan.

In juli stond je plots, tot verrassing van iedereen, aan de start van de 5.000 meter op het BK. Dat moet als een grote overwinning gevoeld hebben?

(aarzelend) Mja, toch niet. Ik was niet aan de start verschenen om op te geven. Maar ik kon niet anders. Na vijfhonderd meter ging het tempo te snel de hoogte in, gecombineerd met de extreme hitte. Mijn lichaam wou niet meer. (zwijgt even) Maar goed, ja, natuurlijk was dat een overwinning. Een pistewedstrijd was vijf jaar geleden. Ik voelde me zo verrassend goed op Dwars door Brugge (in mei, red) dat ik dat nog eens wou proberen.

Waarom de 5.000 meter, en niet de 1.500 meter, je beste afstand?

Dat zou te confronterend zijn. Ik zou mijn tijd alleen maar vergelijken met mijn tijd van vroeger. De 5.000 meter had ik nooit gelopen op de piste.

En, smaakt het naar meer, ondanks die opgave?

Wellicht wel. Ik ben blij dat ik die drempel genomen heb. Dat was niet makkelijk. Ik was echt zenuwachtig. Het BK is een groot event. Vijf minuten voor het startschot moest ik naar het toilet. Ik heb heel even gedacht te blijven zitten. (lacht) Maar ik zal het niet meer doen in die extreme hitte.

Sport gaat over winnen en verliezen. Zie jij je strijd tegen kanker ook zo?

Neen. Ik heb aanvaard dat deze strijd zo niet werkt. Soms moet ik keihard vechten, maar soms moet ik ook hand in hand gaan met mijn ziekte, de strijd even loslaten. Ik moet soms zacht zijn voor mezelf. Anders hou je dat niet vol.

“Toen ik twintig was, had ik veel dromen. Ik wou lopen, werken, een huisje, tuintje, kindje. Vandaag zijn die
dromen uiteengespat.
Dat besef doet pijn.”

Heb je emotionele rust gevonden over je ziekte?

(denkt na) Dat deze ziekte mij overkomen is, heb ik wel aanvaard, denk ik. Wat vooral moeilijk is, is het uitblijven van stabiliteit. De behandeling is nu gestopt. Ik hoop dat deze situatie eens voor langere tijd zal blijven duren. Twee jaar geleden werden er knobbels op mijn schildklieren ontdekt. (zucht) Ook dat nog, dacht ik. Het is die opeenstapeling van tegenslagen wat het zo moeilijk maakt. Ik snak naar stabiliteit.

Is het moeilijk om niet in pessimisme te vervallen?

Neen, gelukkig niet. Ik heb vaak diep gezeten. Ik heb vaak angst ook. Ik worstel met levensvragen waar leeftijdsgenoten niet eens aan denken. Mijn lichaam voelt soms tachtig jaar oud, terwijl mijn geest amper dertig jaar is. Wat zal dat zijn als ik ouder mag worden? Hoe groot zal die kloof dan zijn? Op die momenten heb ik een houvast nodig, iets dat hoop geeft. Gelukkig vind ik dat vrij snel in mijn sport en de steun van mijn dierbaren.

Hindert de ziekte in relaties en vriendschappen?

Ja, toch wel. Sommigen begrijpen dat ik pijn heb en liever niet afspreek, anderen begrijpen dat niet. Ik heb het moeilijk met vooroordelen. Mensen zien niet dat ik lijd, dus ze denken dat ik niet lijd. Dat klopt niet. Maar ik wil die pijn niet altijd tonen. Ik wil daartegen vechten. (feller) Wat moet ik anders doen? Mezelf laten gaan? Dan zou je die pijn wel zien. (zucht) Of mensen die in vraag stellen of ik wel echt ziek ben. Je kan toch elke dag gaan lopen, zeggen ze. Dat kan me echt kwaad maken.

Is geloof ook een houvast?

Ja. Ik geloof in een hogere kracht, een God. Elke mens krijgt een pad dat hij moet bewandelen. Voor mij is dit pad uitgekozen en ik moet dat zo goed mogelijk afleggen. Ooit zal dit het allemaal waard zijn. Mijn doorzetting zal niet voor niets zijn. Dat geloof geeft mij kracht. Ooit zal ik begrijpen waarom dit mijn weg is. Ik geloof niet dat het leven stopt na de dood.

Wij zijn nu bijna een uur bezig. Is dit zwaar voor jou?

Ik voel wel dat ik achteruit ga, de pijn komt meer op. (zwijgt even) Ik heb besloten om dit interview te doen. Dat betekent dat ik mij mentaal heb kunnen voorbereiden op de belasting ervan. Ik heb voorts weinig gepland vandaag. Zo lukt het wel. Of beter: zo doe je dit lukken.

Je bent een doorzetter.

Altijd al. Ik wil niet betutteld worden. Dat moet ik vaak aan mijn dierbaren zeggen. Zij zijn soms te bezorgd. Ik wil de vrijheid hebben om te doen wat ik wil doen.

Heb jij een bucketlist?

Neen. Toen ik twintig was, had ik veel dromen. Ik wou lopen, werken, een huisje, tuintje, kindje. Ik wou zelfs de Mount Everest beklimmen. Dat stond bovenaan mijn bucketlist. Vandaag zijn die dromen uiteengespat. Dat besef doet pijn. (even moeilijk) Die emotionele pijn is zwaarder dan de fysieke pijn. Ik durf niet te veel meer dromen. Ik wil het wel, maar ik moet mezelf behoeden voor nieuwe teleurstellingen. Geluk staat vandaag gelijk aan samen zijn met mijn dierbaren, gezond en wel, zo lang mogelijk. Dat staat nu bovenaan mijn bucketlist. Die berg mag nog altijd, maar ik zal al tevreden zijn met één van 4.000 meter. (lacht)

 

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier