Ooit was hij godsdienstleraar, daarna comedian en Foute Vriend, vandaag is hij de man die zijn volk leert vogelen. Onze natuur zou minder mooi zijn zonder mensen zoals Begijn Le Bleu, bedenk ik na ons gesprek. De aimabele Waaslander zegt: “Met radicalisme ga je niets bereiken. Ik wil mensen prikkelen met humor en verwondering.”
Deze week trekken we naar het Molsbroek in Lokeren, het grootste beschermde watergebied aan de Durme. Begijn Le Bleu, ruw geschoren, hemdje aan, komt met de fiets aangereden – stipt op tijd. Hij vertelt enthousiast waarom hij hier wou afspreken. “Wat deze plek zó mooi maakt, is de band tussen mens en natuur. Het Molsbroek is een magneet voor de stadsmensen uit de buurt.” Begijn heeft zijn verrekijker mee – uiteraard. Op het meer aan de toegangspoort zien we eenden, reigers en zelfs een lepelaar die vanop een tak de omgeving overschouwt.
“Het Molsbroek is de beste plek om op korte tijd veel soorten te zien. In de winter heb je hier zelfs barmsijzen. De voorbije jaren leefde hier ook een kolonie kokmeeuwen, maar deze lijkt verdwenen. Zo spijtig. Kokmeeuwen maken heel mooie geluiden.” De man doet een kokmeeuw na. Ik lach. Het zal een rode draad worden tijdens onze wandeling. Elke vogel die we horen of zien, zal hij nabootsen. Ik zeg hem dat de meeste mensen gruwen van meeuwen. Hij knikt. “En van kraaien en duiven. Weet je waarom? Omdat wij vinden dat dieren onderdanig moeten zijn. Maar meeuwen, kraaien en duiven weigeren te luisteren.” (lacht)
Grote bonte specht
Ruim vijf jaar geleden maakte Begijn Le Bleu de overstap van comedy en televisie naar de vogelwereld. Ondertussen op zijn palmares: een boek, een podcast, theatervertellingen en zelfs een eigen tijdschrift Fwiet dat hij uit de grond stampte met Jeroen Denaeghel. Hij blaast als ik zeg dat hij de man is die het Vlaamse volk leert vogelen. “Ik ben één van de mensen die aan de kar trekt. Ik heb vooral het geluk dat ik door mijn bekendheid, dankjewel Foute Vrienden, wat meer zichtbaarheid krijg. (op dreef) Willem Vermandere zei ooit: ‘Muziek maken is een vorm van heviger leven.’ Ik voel hetzelfde met de natuur. De natuur prikkelt mij en deze prikkels wil ik delen met anderen. Ik kan daar zó enthousiast over zijn. Ik vrees dat er ook iets van een missionaris in mij zit, ja.” (lacht)
“Mijn vader ging met een schepnet vlinders vangen. Godzijdank is dat vandaag verboden”
De natuur, dat is verwondering, maar óók verontwaardiging, zegt hij. “Dat zijn twee kanten van dezelfde medaille. Het gaat niet goed met onze natuur. De schoonheid die we zien, dreigen we te verliezen.” Hij zwijgt en wijst naar boven. “Hoor: specht! Grote bonte én groene. Ik hoor ze alletwee. Ik hoor ook winterkoning. En daar, die fwiet, fwiet, hoor je dat? (stil) Dat is reclame voor mijn vogelmagazine.” (schatert het uit)
Vlinders
Begijn Le Bleu, né Timothy Begijn, is een kind van het Waasland, van het Stekene van de jaren zeventig. De liefde voor de natuur heeft hij van zijn vader, een Zeeuw – vandaar die ongewone familienaam die intussen zijn voornaam geworden is. “Bijna iedereen zegt Begijn, zelfs mijn vrienden. Mijn vader was – hou je vast – autoverkoper. Maar ook een echte natuurmens. Hij ging met een schepnet vlinders vangen. Godzijdank is dat vandaag verboden. (lacht) Maar hij kénde wel iets van de natuur, hoor, ook van vogels trouwens. Ik ging graag mee. Mijn moeder was onderneemster. Zij runde het bedrijf, genaamd: het gezin.”
Het was niet allemaal rozengeur en maneschijn ten huize-Begijn. Grote zus heeft een ernstige spierziekte. Een beproeving voor iedereen, zegt hij voorzichtig. “Zorg dragen voor iemand met een beperking vraagt veel geduld. (aarzelend) Ik vind het moeilijk om daarover te praten.” Dat het hem als mens wel gevormd heeft, zegt hij. “Zorg dragen, is deel van wie ik ben. Ik heb zelfs een tijdje bij ziekenzorg gewerkt, omdat ik méér wou doen. Maar ik begreep al snel dat dat niet mijn plek was. Zorg dragen voor onze omgeving ligt mij beter. (zwijgt) Dat is iets wat wij hier in onze samenleving te weinig doen, vind ik: zorg dragen voor iets of iemand.”
Veldleeuwerik
We laten even wat stilte toe. Hij wijst naar twee fladderende puttertjes. Dat er in zijn jeugd veel meer vogels waren, zegt hij mijmerend. “Waar zijn de veldleeuweriken en de ringmussen naartoe? Toen ik kind was, kreeg je die overal te zien. En de kievit. Ik zeg het je: binnen twintig jaar is de kievit weg.” Volgend onderwerp: zijn puberjaren. “Die waren weinig wild”, zegt hij en hij lacht. “Ik was een brave jongen. Ik leefde op mijn kamer tussen mijn boeken en gitaar. School was wel een kwelling voor mij, zeker het middelbaar. Man, man, man. (zucht) Ik ben iemand die zijn goesting wil doen en dat strookt niet met hoe ons onderwijs in elkaar zit. Ik was echt een slechte student. Het is een wonder dat het toch goed gekomen is.” (lacht)
Boer worden, was ooit zijn droom. “Ik vind koeien geweldig fascinerende beesten”, zegt hij. “Maar het werd mij afgeraden, omdat wij thuis geen bedrijf hadden. Het zou te duur zijn om eraan te beginnen.” En dus koos hij ervoor om … leraar te worden. De wegen van Begijn zijn ondoorgrondelijk. Tien jaar heeft hij lesgegeven op de Broederschool in Sint-Niklaas: godsdienst en maatschappelijke vorming. “Religie en spiritualiteit zijn thema’s die mij boeien, ook in combinatie met de natuur. Ik vind het spijtig dat wij deze diepere connectie wat verloren zijn.”
Huismus
In 2005, hij was toen 34, veranderde zijn leven bijna van dag op dag. Begijn won een befaamde cabaretwedstrijd in Rotterdam, zegde het onderwijs vaarwel en werd stand-upcomedian. Enkele jaren later volgde de stap naar televisie en het beruchte programma Foute Vrienden. “Zonder Foute Vrienden zouden wij hier niet lopen. Zo werkt het nu eenmaal. Nu probeer ik iets zinvol te doen met die bekendheid. (wijst naar boven) Aalscholver. Ik ben dat programma eeuwig dankbaar, maar een reünie zou ik niet doen. Het bezorgde mij te veel stress, man. De collega’s wisten dat en maakten daar natuurlijk misbruik van. (lacht) Televisie is niets voor mij, vrees ik. Daar komt ook zoveel ego bij kijken, zoveel manierkes. (enthousiast) Hoor: een Cetti’s zanger! Dat is een klein vogeltje dat je zelden te zien krijgt.”
“Het gaat niet goed met onze natuur. De schoonheid die we zien, dreigen we te verliezen”
In het najaar doet hij een nieuwe theatertoer over een ander klein vogeltje: de iconische huismus. Wat mogen we daarvan verwachten? “Een ode aan de underdog van het vogelrijk. Wist je dat er hier al mussen leven, van toen we aan landbouw begonnen te doen? Maar de mens was niet altijd lief voor de mus. Op een bepaald moment werd hij verjaagd omdat hij het graan zou pikken. Sinds de jaren tachtig is de populatie sterk gedaald. Met 250 miljoen exemplaren, zeggen wetenschappers. De mus is daarom een indicator voor de achteruitgang van onze natuur.”
Een duik in de tijd
Wat was je mooiste reisbestemming ooit? “Het noorden van Denemarken. Dat is geen populaire bestemming, maar ik kan daar goed ontspannen. Het is een gezapige bestemming, niet té uitdagend, maar toch interessant genoeg.”
Wat was je meest memorabele festival ooit? “Een klein straattheaterfestival in La Roche. Het Festival du Théâtre. Weer die underdog, hè. (lacht) We zijn daar met de schoonfamilie naartoe geweest. Een heel warm festival met straffe theateracts. Ik heb echt mijn ogen uitgekeken.”
Wat was je meest gênante vakantiemoment? “Een bergwandeling met mijn dochter drie jaar geleden. We waren op weg naar de Pointe de Nantaux, vlakbij de Mont Blanc. Bijna boven kon ik niet meer. Ik ben moeten gaan liggen. Ik heb daar overgegeven, man. Ik was echt beschaamd, vooral voor mijn dochter. Ik zou haar held moeten zijn, maar daar lag ik dan.” (lacht)
Hij stopt met wandelen en wijst om zich heen. “Kijk naar de monocultuur hier: allemaal dezelfde planten. Dat is het beste bewijs van deze achteruitgang. Onze natuur worstelt met drie grote dingen: vermesting, verzuring en verdroging. Dat is afkomstig van de industrie, van het verkeer en helaas vooral van de landbouw. Het gevolg is dat de variatie aan planten verdwijnt, dat insecten uitsterven, dat vogels zonder eten vallen. (op dreef) Sommigen zeggen: ‘Wij zijn een klein land, dus wij kunnen dat niet oplossen.’ Ik vind dat zó fout. Het is net omdat we een klein land zijn, dat we zorg moeten dragen voor onze omgeving.”
Gele kwikstaart
Hij stopt en tuurt door zijn verrekijker. “Ik zie gele kwikstaart.” Hij vertelt bevlogen over het belang van de natte natuur hier. Dat het een buffer is voor de omgeving als het straks zou overstromen. Over de vzw Durme, die het gebied beheert en waarvan hij fiere ambassadeur is. Ik zeg hem dat meer en meer strijders voor natuur en klimaat in radicalisme vervallen. Is dat een gevaar bij hem? “Neen, omdat je daar niets mee bereikt. Neem nu het vernielen van kunstwerken. In theorie klopt het wat deze mensen zeggen, namelijk dat wij ons erfgoed belangrijker vinden dan onze leefomgeving. Maar wat bereik je ermee als je zo’n schilderij vernielt? De goegemeente keert zich daar terecht van af. Je doet dat niet, erfgoed vernielen. Ik wil mensen prikkelen met humor en verwondering.”
Of je verwonderd kan blijven, als je weet wat er op het spel staat, vraag ik hem. Hij denkt lang na. “Terechte vraag. Af en toe is het moeilijk. Als je tijdens een wandeling amper zes soorten ziet, blijf je moedeloos achter. (zwijgt) Natuurlijk zou ik ook willen dat de tanker sneller keert. Hij had al gekeerd moeten zijn. Zoals we nu bezig zijn, zal het nog generaties duren vooraleer de natuur weer gezond is. Weet je wanneer de politiek luistert? Als je harde cijfers op tafel kan leggen. Daarom is het goed dat Natuurpunt zoveel grond heeft. Soms wordt daarover gezeurd, maar hoe meer grond, hoe meer er zal geluisterd worden. (denkt na) De meeste mensen beseffen wel wat het probleem is, hoor, maar ze zijn niet bereid om hun gedrag aan te passen. Je moet eens de blikjes tellen die je langs de weg ziet liggen. Of zelfs hier in het bos. Dáár kan ik echt moedeloos van worden.”
Zwarte kraai
Begijn is intussen de vijftig voorbij. Is hij een gelukkig man als hij terugblikt op het eerste deel van zijn leven. “O jawel. Het pad was af en toe hobbelig, maar dat is oké. Als je ouder wordt, besef je beter wat geluk is. Ik heb onlangs met één van mijn dochters een wandeling van twintig kilometer gemaakt. Onderweg hebben we gepicknickt: boterhammen en water. Is dat niet zalig? Dat is puur geluk voor mij. Waarom zou ik dan beginnen zeiken over andere dingen?”
Begijn en zijn vrouw, die in Sint-Niklaas wonen, hebben drie dochters: 16, 19 en 22 jaar. “En alle drie kennen ze iets van vogels”, zegt hij met pretoogjes. “Ik heb dat nooit willen forceren, maar als je zelf een natuurmens bent, probeer je je kinderen, bewust of onbewust, ook te prikkelen. Let op: het is niet dat ze alle drie met een verrekijker op pad gaan. De ene gaat graag wandelen, de andere verwerkt vogels in haar kunst. (zwijgt) Ik hoor boomkruiper. En twee zwarte kraaien. (enthousiast) Een kraai die krast, dat is toch pure magie? Ik hou van underdogs, maar dat is je wellicht al opgevallen. (lacht) Zowel bij vogels als bij mensen. Underdogs zijn de meest interessante figuren. Met kampioenen heb ik totaal geen affiniteit. Als je altijd wint, wat leer je daarvan? Je moet tegen de grond gaan, dáár leer je van.”
Gekraagde roodstaart
Helaas, we naderen het einde van onze wandeling. Twee uur hebben we gedaan over een toer van vijf kilometer. Dat is wandelen met Begijn Le Bleu – een levende vogelencyclopedie. We bestellen een koffie op het terras aan het bezoekerscentrum. Tijd voor een laatste mijmering. Zou er nog een vogel zijn in eigen land die hij nooit zag? Hij blaast luid. “Een wintergast zoals de pestvogel. Als kind zal ik die nog gezien hebben, maar dat herinner ik mij niet meer. Maar weet je, ik ben eigenlijk geen twitcher. Ik hoef geen nieuwe soorten te zien. Ik ben gewoon blij als ik een vogel zie. Dat kan evengoed een houtduif zijn. Je gelooft mij niet, zeker?” (grijnst)
En op reis? “Elke reis die we maken, staat in teken van de natuur. Deze zomer zijn we twee weken naar het Deense nationaal park Mols Bjerge geweest. Er zat daar een gekraagde roodstaart in onze tuin. Ik vind dat geweldig. Een citytrip? No fucking way!” (lacht)
Hij zwijgt even en staart naar het meer, waar nog altijd eenden en reigers dwalen. “Ik besef dat ik soms te veel samenval met mijn werk. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat mijn geluk ook verbonden is met wat ik doe. Veel rare kwasten hebben dat, denk ik. Ik vermijd het woord artiest, omdat dat een vies etiket is geworden. Ik zeg liever dat ik een rare kwast ben. Maar zulke mensen moeten er ook zijn. Wij zijn poortwachters en doorgeefluiken. De passie voor de natuur doorgeven, dat is wat ik wil doen. (stil) Het is geweldig om van je passie je beroep te maken. Maar daar schuilen ook gevaren in. Ik vrees de dag dat ik dingen moet doen voor het geld. Dat zou ik niet willen. Het moet passie blijven.”