Deze week gaan we wandelen in het Texas van Vlaanderen. Een trip down memory lane met creatieve duizendpoot Wim Opbrouck. Een cultfiguur, zeg maar, wiens alter ego’s tot het collectieve geheugen behoren. Of wie hoorde nog nooit van kere ke were en zever, gezever? Een gesprek over vlas, wortels, walvissen en… sterven op de planken. De man, schijnbaar immer olijk, maar tegelijk kwetsbaar, zegt: “Ook op mijn ziel staan er grote krassen.”
Zonnebril op, korte broek aan, lange regenboogkousen. Wim Opbrouck oogt als een scoutsjongen als hij ons enthousiast toezwaait. Zijn woning in Bavikhove, een klein dorp in het zuiden van West-Vlaanderen, is onze plek van afspraak. Opbrouck en vrouwlief An wonen hier al dertig jaar in een gepimpte vlasschuur. Het is trouwens het vlas dat deze regio rijk maakte, vandaar de bijnaam Texas van Vlaanderen. Opbrouck, een geboren verteller, rakelt meteen enkele anekdotes op. Over zijn grootvader, die ook vlasboer was. Over de vlaskapelletjes en de vlasroterijen. Over de teloorgang van de stiel.
Hij toont ons zijn weelderige tuin, een paradijs voor planten en dieren. Geen strak gazon, maar wilde bloemen en grassen, bomen en water. Hij grijpt een wandelstok. “Zelf gemaakt van mijn hazelaar”, pronkt hij. “Man met stok, is dat geen mooi beeld? Ik hou daarvan. Een stok geeft ritme aan een wandeling. Zeg, Paul, iets anders. Vorige week zijn onze kippen ten prooi gevallen aan een roofdier. Wie o wie kan dat gedaan hebben?” Ik krijg geen tijd om te antwoorden. “In mijn krentenboom zitten twee boommarters. Ik heb ze ’s nachts eens bezig gezien. (enthousiast) Ze leken wel te dansen met elkaar en krijsen dat ze doen, net zoals heksen. Wat een schoonheid! Kunnen zij de daders zijn?” Ik zeg ja. “Mysterie opgelost.”
Een nomade
Wat een mooie en bevlogen man is deze Wim Opbrouck toch. Ik weet direct weer waarom ik hem wou brengen in deze reeks. Maar ik weet ook al dat mijn vragenlijstje de prullenmand in mag. Opbrouck vertelt en vertelt. De opper-West-Vlaming wordt hij genoemd. De bijnaam stoort hem niet. “Ik leef zoals een nomade, vaak weg van huis voor het werk. Maar ook een nomade heeft een thuis nodig. En voor mij is dat hier. Ja, je denkt wel eens aan een leven elders. Maar hoe ouder ik word, hoe sneller die gedachte verdwijnt. Ik ben gelukkig hier. Maar de échte godfather van West-Vlaanderen, dat is Willem Vermandere!”
“De vredesapostel in mij krijgt klappen. We herdenken ons te pletter, maar wat brengt het?”
We verlaten zijn tuin en steken de straat over. Heel even gaan we in bewoonde buurt wandelen, zegt hij. “En daarna verdwijnen we in het groen.” De clichés storen hem wél, keert hij terug op mijn vraag. “Alsof alle West-Vlamingen harde werkers zijn. Alsof er hier geen diversiteit is. Enkele jaren geleden heb ik hier langs deze straat een man gevonden in zijn deurgat. Dood. Hartstilstand wellicht. Ik bel een ambulance en wie passeert op dat moment? Een Marokkaanse jongen die ook in de buurt woont. Daar stonden we dan, hij en ik, bij een lijk in Bavikhove. (benadrukt) Dus vergis u niet, beste stedeling, ook hier is er diversiteit – meer dan je denkt.”
Enkele tellen later duiken we de Oude Leiearm in, een beschermd natuurgebied langs de Leie. “Een groene oase”, vertelt Opbrouck bijna lyrisch. Zijn enthousiasme verrast me. Ooit zei hij dat deze streek de lelijkste van Vlaanderen was. “Ik ben van mening veranderd. Ook omdat ik zelf naar de schoonheid op zoek ben gegaan. Dat is soms de uitdaging in Vlaanderen: er is schoonheid, maar ze zit goed verborgen.”
Scheef bekeken
Wim Opbrouck is een kind van de buurt. Opgegroeid in Harelbeke. Geëngageerde ouders: moeder in de zorg, vader in het onderwijs en de politiek. “Ik kreeg al vroeg de diagnose dyscalculie. Ik was een meester in taal, maar een nul in wiskunde. Gevolg: bijles na bijles. Ik had het geluk goede mentoren te hebben. Zeker mevrouw L: zij gaf toneel en voordracht aan de academie hier. Ik heb haar onlangs bezocht in het zorgcentrum. Dat heeft mij deugd gedaan.” Toen hij achttien jaar was, trok hij naar het Herman Teirlinck Instituut in het verre Antwerpen. Geen evidente stap voor een jongen van deze streek. “Toch waren mijn ouders direct akkoord. Ze wisten dat ik iets in de kunsten wou doen en juichten dat toe.”

De acteur stopt even en wijst naar de bomen aan de overkant van de rivier. “In de covidperiode heb ik daar een kamp ontdekt. Ik ben daar dikwijls gaan zitten. Een sjamaan tussen de takken.” Hij lacht. Enkele wandelaars kruisen ons pad. “Aan niemand vertellen dat het hier zo mooi is”, fluistert hij hen toe. Het valt mij op hoe hartelijk hij voortdurend begroet wordt. Worden artiesten niet scheef bekeken in een regio waar industrie en landbouw de plak zwaaien? Hij denkt na. “Toch wel, en het lijkt weer wat erger te worden. Kan je je bezighouden, vragen ze mij soms. Alsof het bezighouding is wat ik doe. Als je zegt dat je toneelspeler bent, krijg je vaak de vraag wat je dan overdag doet. (haalt schouders op) Het is zo.”
Cultfiguur
Bij het brede publiek is Wim Opbrouck vooral bekend van zijn acteerwerk. Zou iemand zich zijn debuut nog herinneren? Moordenaar Roger in Moeder, waarom leven wij?, een kleine rol. Daarna: Semtex in Wittekerke. Hij grijnst als ik het opwerp. “Koen De Bouw en ik speelden de twee slechteriken. Met die rol heb ik mijn eerste Citroën gekocht.” De grote doorbraak volgde eind jaren negentig met eerst Alles kan beter, daarna In de gloria en ten slotte Het eiland – een drieluik geregisseerd door Jan Eelen. Een cultfiguur was geboren.
Over welk typetje wordt hij het meeste aangesproken, vraag ik. Hij hoeft geen seconde na te denken. “Over Frankie Loosveld. Zever, gezever. Dat is veruit de populairste. Zelfs studenten, die toen nog in de pampers zaten, kennen die. Ik ga eerlijk zijn: dat is fijn. Dat wil zeggen dat je iets losgemaakt hebt. Ik krijg nog altijd foto’s van mensen die met een groene plastron op het dak van hun werk zitten. Geweldig, toch! Ik zou het jammer vinden mocht ik als Semtex herinnerd worden.” (lacht)

De Noordzee
Zou het kunnen dat Opbrouck vandaag meer kunstenaar is dan acteur? Hij zegt van niet. “Ik acteer nog altijd veel. Wat wel zo is: ik ben meer ondernemer dan vroeger. Ik heb het nodig om zélf dingen te doen.” Dezer dagen eist vooral het IOBZ zijn aandacht op: het Instituut voor Onderzoek van de Betovering der Zeeën. Een hele mond vol. Kort door de bocht: het IOBZ – dat hij oprichtte samen met Tania Berkovitch en Saskia Westerduin – wil onze Noordzee in de kijker zetten met allerlei projecten. “We willen de schoonheid tonen, maar ook het acute lijden.”
Een duik in de tijd
Mooiste reisbestemming ooit? “Nieuw-Zeeland. Na een internationale tournee ben ik daar met mijn vrouw enkele weken gebleven en de kinderen zijn achterna gekomen. Het paradijs op aarde. Een mix van de Ardennen, de Eifel, de Schotse Highlands, de Lofoten en het Regenwoud.”
Meest memorabele festival? “De allereerste keer dat we op Dranouter optraden, begin jaren negentig. In de biertent. Vooraf werden we gewaarschuwd: ‘Gasten, jullie gaan daar bakken bier over jullie krijgen.’ Maar het was een geweldig optreden. Het dak eraf!”
Meest gênante vakantiemoment? “Een hotel in Amsterdam. Onze kamer zat vol muggen. Maar dan werkelijk vol, hè. Ik bel naar de receptie. In het Engels. Het zit hier vol midgets, zeg ik. Wat dus dwergen wil zeggen. Maar ik had dat niet door. Die receptioniste dacht wellicht dat ik gek was. En ik bleef maar volhouden dat het waar was. Midgets, midgets! Tot ze naar boven kwam. Toen had ik door dat de correcte vertaling midges was.” (lacht)
Hij vertelt honderduit over de bultrug waarmee hij rondtoert, onder meer op Pukkelpop. Over de kwetsbaarheid van mens en natuur die deze walvis symboliseert. “Als een bultrug aanspoelt, bezwijkt hij onder zijn eigen gewicht. Ook wij, mensen, maken dat wel eens mee.” Over Like They Walk on the Moon, de film over de Noordzee die hij maakte met Frederik Carbon – dit najaar in de cinema. “Na elke voorstelling gaan we een debat organiseren. (op dreef) Mensen bij elkaar brengen, helpen, zorgen, dingen onder de aandacht brengen: dat is mijn drive geworden.”
De mensaap en de knots
Ik trap een open deur in als ik zeg dat Wim Opbrouck een wereldverbeteraar is, een Gutmensch. Hij mijmert: “Helaas krijgt de vredesapostel in mij dikwijls klappen. We leven in een hardvochtige wereld, Paul. Maar het was nooit anders. De mens weigert te leren uit zijn fouten.” Hij verwijst naar de openingsscène van de film 2001: A Space Odyssey van Stanley Kubrick. “Een groep mensapen in een landschap vol rotsen. De ene aap pakt een knots en slaat de andere aap de kop in. Dáár is het begonnen en het is nooit meer veranderd. Wij zijn van nature geneigd om oorlog te voeren. We herdenken ons te pletter, maar wat brengt het?” Hij zwijgt. Voor het eerst bespeur ik een vleugje tristesse in zijn ogen. Hij herpakt zich snel. “Toch moeten we hoopvol blijven. Neen, kunst kan de wereld niet redden. Maar wat ze wél kan, is de mensheid een geweten schoppen – al duurt het maar een seconde. Op de ruïnes van een kapot beschoten Sarajevo speelde elke avond een cellist. Dat getuigt toch van ongelooflijke schoonheid? De mens kan ook schoon zijn.”
“Je denkt wel eens aan een leven elders. Maar hoe ouder ik word, hoe sneller die gedachte verdwijnt”
Een man kruist onze wegen voor de tweede keer. “De derde keer trakteren”, lacht onze Gutmensch. De fotograaf vraagt hem om te poseren. Hij blijft vertellen. Zigzag, zoals hij ook leeft. Hij zegt dat hij graag verboden natuurgebied induikt. “Als een soort bosnimf.” Hij wijst naar een fuut op het water en zegt dat hij ooit een dode vos zag liggen in het bevroren water van de Leie. “Ik ben weer van de hak op de tak aan het springen, zeker? Dat heb je als je met mij gaat wandelen. (lacht)”
Leven en dood
Wim Opbrouck is in februari 56 jaar geworden. Hij zit over de helft van zijn leven. Zou hij een gelukkig man zijn, wil ik weten. “Even buiten beschouwing gelaten dat de wereld een tranendal is, zeg ik: ja. Mijn gezin, werk, vrienden, deze omgeving: wat zou je nog meer wensen? Maar als je echt gelukkig wil zijn, moet je ook je ongeluk omarmen. Dat probeer ik te doen.” Hij wikt zijn woorden. “Natuurlijk staan er ook grote krassen op mijn ziel. De dood kwam de voorbije jaren dikwijls dichtbij. Twee jaar geleden is Ben Ramakers, een Nederlandse acteur, gestorven in mijn armen. We stonden beiden insmoking op de set. Een hartaanval en dood. (even stil) Mijn beste vriend is niet meer: Marc Van Eeghem. Twee dagen voor hij stierf, ben ik bij hem in bed gaan liggen. We hebben geluisterd naar Van Morrison. Elke dag denk ik aan hem. Al bijna acht jaar. Dat is een verdriet dat mij niet loslaat.”
We wandelen in stilte verder. Ik ben blij dat ik de andere kant te zien krijg van deze schijnbaar immer olijke acteur. De kwetsbare kant. Een mooie kant, zeg ik. Hij vervolgt: “Ook privé zijn er krassen, maar die hou ik liever voor mezelf. Dat is ook wat ik zeg aan mensen als we samen de walvis schilderen. Je mág vertellen, maar je moet niet. Doe waar je je goed bij voelt.” Opbrouck is vader van twee kinderen en onlangs ook opa geworden. “Mijn gezin is alles voor mij. Van het allerhoogste belang. Alles.”

Of hij bang is van ouder worden? Hij denkt na. “Nee, toch niet. We’re all gonna die. Dat is deel van. De dood fascineert. De mooiste Bach-cantates gaan daarover. Het opperwezen dat tevoorschijn komt. Ik ben atheïst, maar toch gefascineerd door spiritualiteit. Ik kan zelfs de mis opzeggen in het Latijn. (voorzichtig) Ik ben wel bang van ziek worden. Gelukkig zijn we hier gezegend met de allerbeste zorg – dat mag ook eens gezegd worden. Maar laat ons zwijgen over ziektes. Ik ben heel bijgelovig. Superstitious, Stevie Wonder. Ik wil het lot niet tarten. Weet je wat mij het meest beangstigt? De toenemende agressie en brutaliteit van mensen. We moeten meer singalongs organiseren! Samen zingen verbindt mensen.”
Echte mensen
Onze wandeling in het natuurgebied is ten einde. We duiken opnieuw de bewoonde wereld in. Wim Opbrouck vertelt over De Dolfijntjes, de muziekgroep die hij oprichtte met zijn maat Wim Willaert. “We zijn het repetitiekot ingedoken om nieuw materiaal te maken. Volgend jaar gaan we toeren. Je voelt nog altijd veel goesting, ook na meer dan dertig jaar. Al beginnen we wel eens na te denken over onze leeftijd. Gelukkig heb je The Stones: zij tonen de weg!” Een fietser passeert. “Tour de France, Tour de France”, roept Opbrouck enthousiast. De olijke acteur heeft het weer overgenomen van de kwetsbare pater familias. Aan zijn pensioen wil hij nog lang niet denken, zegt hij. “Waarom zou je stoppen als je zoveel drive voelt en de ideeën blijven opborrelen?”
Vlasschuur in zicht. We nemen afscheid. Ik heb nog één los eindje. Wat zou deze man geworden zijn als het Herman Teirlinck hem had weggestuurd? Het antwoord volgt enthousiast. “Maître d’hôtel. Dat vind ik zo’n schone job: zorgen voor een warme ontvangst, de tafel piekfijn dekken, de hele scenografie. Ik hou van esthetiek.” Dus toch ook een rol spelen, zeg ik. Hij zegt: “We spelen allemaal een rol – altijd en overal. Jij speelt hier een andere rol dan thuis. De vraag is of we onze rol waarachtig spelen. Of we écht zijn. Dat vind ik belangrijk. Ik hou alleen van échte mensen. Iemand die mij zegt dat ik een rol speel, dat ik het niet echt ben, dat is de ergste belediging die ik kan krijgen. Je moet altijd écht zijn – in elke rol die je speelt.”
