Voormalig toptennisser Filip Dewulf: “Ik wou voetballer worden”

We schrijven mei 1997, Roland Garros. Sportminnend Vlaanderen valt in zwijm voor de tennismirakels van Filip Dewulf. Nooit eerder haalde een Belg, een kwalificatiespeler nota bene, de halve finale van een grand slam. De timide Limburger zou die geweldige prestatie echter nooit meer herhalen. Vandaag is Dewulf freelancejournalist.

“Ik was maar matig in de kwalificatiewedstrijden”, weet Dewulf (46) nog goed. “Gelukkig waren de tegenstanders nog zwakker. Maar eens in de hoofdtabel viel alle druk weg. Ik speelde plots op een wolk. Alles lukte. Dat is moeilijk te verklaren. Ik heb altijd op intuïtie gespeeld. Mijn beste wedstrijd was de derde ronde tegen de Spanjaard Portas, een vijfsetter. De beleving naast het veld was ongelooflijk. Toevallig was er die dag een supportersbus van TC Diest in Parijs, mijn club. Ze hebben de volledige tribune ingepalmd. Meestal heb ik moeite met al die ambiance, maar die dag niet. Ik liet me drijven op de energie van het publiek. Dat was zalig, van de eerste minuut tot de laatste.”

Je verliest de halve finale in vier sets van Gustavo Kuerten, de latere winnaar en nummer één van de wereld. Hoe groot was de ontgoocheling?

Ik was niet ontgoocheld. Ik was blij dat het voorbij was. Die halve finale was er te veel aan. Ik was zó zenuwachtig. Ik moest in de opwarming zelfs nadenken over mijn voetenwerk. Dat moet een automatisme zijn. Dan weet je hoe laat het is.

Wat was er aan de hand?

Te veel druk. Ik was mentaal op. De telefoon in mijn hotel stond al dagen roodgloeiend. De Belgische pers, maar ook de buitenlandse pers: een kwalificatiespeler in de halve finale, dat was ongezien. Mijn ouders kregen voortdurend vragen van mensen om tickets, soms van wildvreemden. Ik moest dat dan regelen. Dat was zo in die tijd. Ik had ook geen manager.

Je vriendin werd zelfs per helikopter overgevlogen voor die halve finale.

Dat was een stunt van Het Belang van Limburg. Dat was één van die druppels te veel. Die aandacht was te overweldigend voor mij.

Ook prins Filip kwam je spreken. Hoe was dat?

Dat was een ongemakkelijke ontmoeting. Ik moest na de wedstrijd naar de presidentiële suite. Ik timide, de prins ook: je kan je voorstellen hoe dat was. Wij hebben niets gezegd tegen elkaar. (lacht) Hij zei dat het Belgische volk achter mij stond. Ik zei: dank u wel. Dat was het.

Je hoogste ranking ooit was 39. Was dat je plek?

Neen. Ik had absoluut beter kunnen doen. Ik denk dat ik top twintig waard was. Maar ik had niet die ambitie. Ik miste het heilige vuur. Kijk, tennis was nooit mijn passie. Ik hield niet van die wisselende emoties, de voortdurende competitie op het circuit, de stress, de spotlights. Dat was mijn wereld niet. Ik wou de vrijdag pinten pakken met de vrienden. Dát was mijn wereld. Ik had niet het karakter om topsporter te zijn. Ik heb geprobeerd daaraan te werken. Ik heb sportpsychologen geraadpleegd. Maar dat stond nog in de kinderschoenen. Ik kreeg geen concrete tools aangereikt. Ik heb nooit heimwee naar die tijd, integendeel. Ik geniet meer van mijn leven vandaag. Gedaan met die hoge pieken en diepe dalen, gedaan met die aandacht.

“Ik denk dat ik top twintig waard was. Maar ik miste het heilige vuur.”

Weinig sporters die mij dat zeggen.

Ik was dan ook een atypische sporter. (zwijgt even) Ik hield niet van mezelf in die tijd. Ik weet dat ik, overmand door de stress, soms onuitstaanbaar was voor mijn omgeving. Ik ben anders in het echte leven. Vandaag kan ik wél mijn rustige zelf zijn.

Wat was dan wel je passie?

Voetbal. Ik was liever voetballer geworden. Ik hou meer van een ploegsport. Ik wil samen met andere mensen naar een doel toewerken. Het is niet toevallig dat ik altijd zéér gemotiveerd was voor de Daviscup. Maar ik weet dat ik niet dezelfde carrière zou gemaakt hebben in het voetbal. Dus ik moet blij zijn met de keuze die ik gemaakt heb. Dat was een puur rationele keuze. Ik was gewoon goed in tennis.

In welk gezin ben jij opgegroeid?

Mijn vader was apotheker, mijn moeder huisvrouw. Ik heb de genen van mijn vader: hij is ook gesloten en verlegen. Al ben ik wel emotioneler geworden na de geboorte van mijn zoon Finn, dertien jaar geleden. Dat ventje heeft het omhulsel weten kraken. (glimlacht) Mijn vader is er onlangs tachtig geworden, en tennist nog steeds drie keer per week. Hij heeft dat virus opgedaan na mijn carrière. Op dat vlak zijn wij wél verschillend.

Doe jij nog aan sport?

Ik speel elke zaterdagnamiddag cafévoetbal. Al moet ik bekennen dat mijn lichaam kraakt. Ik zou eigenlijk moeten stoppen. Maar ik doe het graag. Tennissen doe ik niet meer. Ik behoed mezelf voor nieuwe frustraties. Mijn zoon tennist wel één keer per week. Hij doet dat goed. Al is ook zijn eerste passie voetbal.

Tennis je nooit met hem?

Hij vraagt dat weleens. Maar ik doe dat liever niet. Ik kan hem niet laten winnen. (lacht) Ik ben ook geen goede coach voor hem. Ik kan dat niet, iemand aanleren om te tennissen.

En dus ben je maar journalist geworden.

Dat is mijn intuïtie volgen. Ik heb dat altijd gedaan in mijn leven. Ik schrijf graag en ik geef graag mijn mening. Ik ben na mijn carrière begonnen met columns schrijven. Zo ben ik opgepikt door Het Laatste Nieuws. Vijftien jaar later zit ik daar nog steeds.

En zit je nog altijd in die tenniswereld. Je intuïtie is onnavolgbaar.

(lacht) Ik heb even voetbaljournalistiek gedaan. Maar ik ken nu eenmaal meer van tennis dan van voetbal. Ik ben ook supporter van Standard Luik. Dan kan je niet neutraal zijn als journalist. Ik hou van wat ik vandaag doe.

“Ik hield niet van mezelf. Ik weet dat ik soms onuitstaanbaar was voor mijn omgeving.”

Sporters en journalisten leven vaak op gespannen voet. Voel jij dat ook zo aan?

Ja. De ene kan beter om met kritiek dan de andere. Ik kreeg in het begin al eens te horen van tennissers dat ik te scherp was. Ik ben me daarna iets milder gaan opstellen. Ik ben niet de journalist die de sporter de pieren uit de neus wil halen of die tegen elke prijs een scoop wil pakken. (zwijgt even) Tennissers en journalisten zouden eens 24 uur van job moeten wisselen. Dan zou er meer onderling begrip zijn. Journalistiek is ook keihard werken. Je hebt ook een eindredactie die al eens een stuk aanpast of een zware titel plaatst. Sporters weten dat vaak niet en geven de journalist de volle lading.

Is muziek ook geen passie?

Zeker. Ik ben een echte gitarenman. Ik pik vaak concerten en festivals mee. Muziek kan mij ontroeren. Dat betekent voor mij soulagement, verlichting, troost. Ik heb even gedacht dat muziek ook zou helpen om mij op te peppen voor een wedstrijd, maar dat bleek toch niet het geval. (lacht) Boeken hebben trouwens datzelfde effect op mij.

Wat is het laatste boek dat je las?

Ik lees nu Brieven uit Genua van Pfeijffer. Die man schrijft zó mooi. Ik heb al eens zelf een roman willen schrijven. Maar als je dan zijn boeken leest, dan weet je dat je daaraan niet kan tippen. Ik hou ook van non-fictie, over de wereldpolitiek bijvoorbeeld. Ik kan me heel kwaad maken op Amerika. Dat land bepaalt achter de schermen welke regimes overeind blijven en welke omver geworpen worden. De CIA speelt een vuile rol. Alles draait om de belangen van het eigen land. Ik haat die mentaliteit.

Vaak missen sportfiguren die verontwaardiging, vind ik.

Dat klopt. Een sporter leeft in een cocon. Ik vond dat vaak een leeg bestaan. Mijn vriendin, intussen mijn vrouw, dacht er ook zo over. Wellicht zijn we ook daarom na al die jaren nog samen.

Het sportrapport van Filip Dewulf

Als kind was mijn idool …

Een idool kan ik niet opnoemen. Mijn eerste poster was van de Beastie Boys. Vandaag heb ik grote bewondering voor …

Mousa Dembélé, de meest onnavolgbare middenvelder ter wereld.

Mijn mooiste sportmoment?

Mijn eerste ATP-tornooiwinst. Dat was in 1993 in Wenen tegen Thomas Muster. Ik had nooit durven dromen dat ik zoiets zou bereiken.

Mijn grootste ontgoocheling?

Een Daviscupontmoeting tegen Roemenië. Ik speelde twee draken van wedstrijden. Dat waren mijn zwaarste uren ooit op een tennisbaan.

(foto belga)

 

 

 

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier