Muzikant Daan Stuyven is verslaafd aan de zomer: “De drang om te springen is nog altijd groot”

Naast hemelbestormer, wervelwind en grensverlegger, is Daan eigenlijk zelf een vakantiebestemming. Zijn uitbundige muziek weerklinkt straks weer op tal van zomerfestivals. Maar eerst neemt hij plaats in onze strandstoel voor een babbel over de zomer, vakantie en zijn eigen paradijs.

Het paradijs dat hij al tien jaar lang zijn thuis mag noemen, ligt verscholen tussen bomen en struiken op een hoogte in het centrum van Overijse. We klimmen door het groen en komen uit op de prachtig gerestaureerde vierkantshoeve, die een uitgeruste studio bevat en een schuur die af en toe dienst doet als concertzaal. Het is zijn eigen ‘Daanland’.

Om de muziek van zijn recentste plaat, The Ride, en eigenlijk die van het grootste deel van zijn oeuvre te beschrijven, heb je genoeg aan de woorden waarmee je de zomer kan vatten: warm, kleurrijk, vrolijk en zorgeloos. Misschien komt dat doordat hij, zoals hij zelf zegt, meer een sfeer dan muziek wil brengen. De Daansfeer, tegelijk een danssfeer, kan je dezer dagen opsnuiven in Moen, Damme en binnenkort onder meer in Leuven en ook in zijn achtertuin, tijdens de Druivenfeesten in Overijse. “Ik ben verslaafd aan de zomer. Ik bloei open zodra de lente begint. Ik slaap met de gordijnen open en moet de wekker niet zetten. Ik ben gewoon verslaafd aan licht en aan zonlicht. Voor mij kan dat seizoen niet stuk. Elke winter zeg ik: ‘Ik blijf niet in België.’ In november moet je me echt niet aanspreken.”

Je staat deze zomer op heel wat festivals. Is er dan nog ruimte voor een vakantie met het gezin?

“Och, ergens wel een weekje of tien dagen. Maar eigenlijk heb ik uitgerekend in de zomer geen behoefte aan vakantie. Als het mooi weer is, dan ben ik hier ook content. Op deze plek zit je eigenlijk in een soort van permanente vakantie. Huur ik een huisje in Bretagne, dan denk ik nog voor ik heb uitgepakt: thuis is het eigenlijk beter (lacht). Ik ben hier al losgekoppeld van de wereld. Trouwens, eropuit trekken met het gezin is een moeilijk puzzeltje als je drie kinderen van drie verschillende moeders hebt.”

Heb je nog dat huisje in de Ardennen?

“Nee, dat heb ik moeten verkopen om deze hoeve te kopen. Ik mis het wel. Want de Ardennen zijn de Ardennen. Dat is nog wat anders dan hier. Maar ik speel hier zo een beetje Ardennen.”

Dat was in Manhay. Een heel inspirerende plek, zei je altijd. Je noemde er destijds een album naar.

“Ja, maar dat heb ik hier ook een beetje. Als je je op je gemak voelt of veilig of vrolijk, dan begin je andere muziek te maken. Dan krijgt dat een andere functie dan wanneer je gestrest in het centrum van een grote stad zit. Dan kan je ook interessante muziek maken en de meeste muziek wordt zo gemaakt. Maar toch, ik pluk er wel de vruchten van, van zowat losgekoppeld te zijn. Ik word er wat softer van.”

Misschien word ik heel interessant als ik stokoud ben

Je kan je niet alleen muzikaal uitleven, je knutselt ook van alles ineen. Dit domein is een half museum, een pretpark bijna.

“Ik heb echt al wel heel vaak aan Bobbejaan Schoepen gedacht. (Daan coverde ooit zijn muziek en werkte mee aan diens laatste album, red.). Mocht ik ijzer kunnen smeden, dan had ik de letters ‘Daanland’ gemaakt en ze boven de ingang gehangen, in plaats van Bobbejaanland (lacht). Ik heb als kind wellicht te veel naar Dallas gekeken. Daar had je ook zo’n ranch waar je onder een boogje met het opschrift Southfork binnenreed.”

Je hebt letters genoeg. Die verzamel je toch van oude winkelpanelen en neons? Een van je vele rare verzamelingen.

“Ik bezoek graag rommelmarkten. En als ik een container zie staan, dan spring ik erin (lacht). Als er ergens afbraakwerken aan de gang zijn, lig ik op vinkenslag. Ik spaar alles. Ik heb nog mijn oude Matchbox-autootjes en de miniatuurrennertjes van weleer. Zelfs het hemd dat ik droeg tijdens mijn eerste optreden, toen ik zestien was, heb ik nog.”

Naast tal van gitaren heb je ook een collectie exotische instrumenten.

“Als ik op reis ben, probeer ik altijd een plaatselijk instrument mee te nemen. In Griekenland heb ik ooit een bouzouki uit de jaren zestig gekocht, ik heb hier instrumenten liggen uit India, Mexico… Zoals je op reis op zoek gaat naar kleine restaurantjes waar geen toeristen komen, zo zoek ik ook muziek. Ik luister er naar de plaatselijke radiozenders en neem er audiofragmentjes op met mijn iPhone. Als ik alleen reis, ben ik eigenlijk voortdurend op ontdekkingstocht. Ik dwaal graag rond. Het liefst huur ik een auto en rij ik rond zonder te weten waar naartoe. De eerste keer dat ik in Japan was, vond ik een fietsje waarmee ik prompt de stad uitreed. Ik ben altijd benieuwd naar de buitenwijken. In Bali reed ik ooit een berg op en liep ik in een afgelegen buurtje een winkeltje binnen waar ik het boek Bicycle Diaries van David Byrne vond. Als hij ergens een concert heeft, zoekt ie een fietsje en dwaalt hij rond tot hij niet meer weet waar hij is. Het idee is dat je ieder moment moet gebruiken om ontdekkingen te doen. Het toffe aan fietsen in het buitenland – ik doe dat ook in Afrika of in New York – is dat je in buurten terechtkomt waar mensen je niet als toerist bekijken. Omdat toeristen daar gewoonweg niet komen.”

(foto Pieter Clicteur)
(foto Pieter Clicteur)

Je kunt op die manier natuurlijk ook op verkeerde plekken belanden.

“In Kinshasa moet je dat niet doen, merkte ik. En in Mexico heb ik ook een paar keer geluk gehad. Ik verzeilde er in wijken waar zelfs de meeste Mexicanen zich niet wagen. Nu ja, een zekere naïviteit houdt het ongeluk ook wel weg, denk ik. Als je ervan uitgaat dat er niets gaat gebeuren, dan gebeurt er waarschijnlijk niets. Als je schrik hebt, dan roep je de problemen over je af.”

The Ride is niet toevallig de titel van je recentste album.

“Ja, zoals ik de voorbije herfst in Barcelona moest zijn voor de opnames van Liefde voor muziek. Iedereen ging met het vliegtuig, maar ik wou er per se met de auto naartoe. Om weg te kunnen wanneer ik dat wou. Dat ze me niet konden vasthouden. ‘Och sorry, de productie-auto is niet beschikbaar.’ Nee, ik moet altijd wel mijn paard bij de hand hebben.”

Dat onstuimige zit je in het bloed. Of ben je toch wat minder wild geworden met de jaren?

“Vroeger kende ik geen grenzen. Ik stak mijn armen uit en liet me achterovervallen, zonder te weten of iemand me zou opvangen. Nu ben ik wat voorzichtiger. Ik heb intussen drie kinderen. Stel dat niemand me opvangt, dan ligt papa daar (lacht). Ik moet toegeven dat de drang om te springen nog even groot is. Maar ik hou het wat rustiger om het sociaal aanvaardbaar te houden (lacht). Voor mijn verjaardag kreeg ik een cadeaubon voor een parachutesprong. Ik kan niet wachten om te springen.”

Ik voel me nu het ‘vaderst’. Ik ga ervan uit dat het de laatste keer is dat ik een kindje help grootbrengen

“Sinds mijn papa overleden is, weet ik nog beter welke erfenis ik mijn kinderen wil meegeven: ik pomp hen vol met positiviteit, goesting en appetijt”, zei je onlangs nog. Een zalig voornemen. Je hebt drie kinderen van verschillende leeftijd. Hebben ze daardoor ook een verschillende opvoeding gekregen?

“Ik voel me nu het ‘vaderst’. Omdat ik meer tijd heb. En ook, ik ga ervan uit dat het de laatste keer is dat ik een kindje help grootbrengen.”

Er is nog tijd. De 29-jarige vriendin van de 83-jarige Al Pacino kan ieder moment bevallen van zijn vierde kind en Robert De Niro werd begin mei op zijn 79 voor de zevende keer vader.

“Ik vond dat Mick Jagger al overdreef (lacht). Nee, ik ga geen kindjes meer maken. Maar daardoor ben ik me veel meer bewust van iedere fase die voorbijgaat. Het is de laatste keer dat ik een peutertje leer fietsen. Met het gevolg dat ik daar extra veel tijd en appetijt in stop. Als mijn dochtertje fietst, hou ik haar vast met een stok aan de bagagedrager. Eigenlijk zit die stok niet echt goed vast en kan ze al fietsen. Maar ik laat haar nog in de waan dat ze zonder mijn hulp zou vallen. Zodat ik dit moment nog even kan rekken (lacht). De stok achter de deur. Blijf bij papa.”

Ze zal nog wel een poosje blijven. Jonge mensen houden van je. Ook toen je nog niet in Liefde voor muziek te zien was geweest.

“Dat vind ik supertof. Zo behoud ik de begeerte. Toen ik jong was, luisterde ik ook vaak naar ‘oudere heren’. Misschien word ik echt heel interessant als ik stokoud ben. Tijdens mijn concerten zie je alle leeftijden in het publiek. Er is zo’n koppel zeventigers, wellicht mijn trouwste fans, die er op elk optreden bij zijn, ook op de festivals waar ze twee uur moeten rechtstaan.”

Maar wat heeft die Liefde voor muziek gedaan? Voel je dat als je buitenkomt?

“Amai, ik kan geen vijftig stappen meer zetten zonder dat ik word aangeklampt. Dat is ook het soort publiek dat je aanspreekt alsof ze al je hele leven kennen: ‘Hier ze, den Daan’. De arty fans doen dan alsof ze je niet kennen. Maar hier krijg je ineens te maken met ‘de modale Belg’ en die laat horen wat hij denkt: ‘Zie nou ne keer…’ En die kijken ook recht in je gezicht. Maar goed, we zijn in België, het blijft gezellig.”

Hoe kijk je nu terug op dat programma?

“Het was een heel toffe ervaring. Ik was ook blij dat het in Spanje was, dat het een tripje was. Het feest van de muziek. En de andere muzikanten waren eigenlijk allemaal schatjes van mensen. Iedereen deed heel normaal. Vijf minuten nadat we in die villa aangekomen waren, was iedereen al op zijn gemak. Precies een scoutskamp. Echt heel chill.”

Gaan we nu Metejoor zien in de backing vocals op Dranouter?

“Misschien niet op het podium. Ik was onlangs aan een nieuw nummer bezig waarvan ik dacht: het zou echt wel grappig zijn mocht Joris hier even met het koortje komen meezingen. Dat komt er misschien nog wel van. Hij moet af en toe in de buurt zijn.”

Daan, met onze journalist Kurt Vandemaele in actie aan het drumstel: “Huur ik een huisje in Bretagne, dan denk ik nog voor ik heb uitgepakt: thuis is het eigenlijk beter.” (foto Pieter Clicteur)
Daan, met onze journalist Kurt Vandemaele in actie aan het drumstel: “Huur ik een huisje in Bretagne, dan denk ik nog voor ik heb uitgepakt: thuis is het eigenlijk beter.” (foto Pieter Clicteur)

Toen jij zijn Intro coverde, vroeg iedereen zich af…

“…’Is hij ermee aan het lachen of niet?’ Nee. Zie ik eruit als iemand die ergens mee zou lachen? (lacht). Nee, voor mij was het belangrijk dat hij er zelf een goed gevoel bij had. Hij was al zo vaak aangepakt op die parlando in die intro. Het was uiteraard een heel vreemd gegeven om je plaat daarmee te beginnen, het was niet mijn bedoeling om daar de draak mee te steken. Als het al absurd is om je plaat met een gesproken dankwoord te openen, dan wou ik die absurditeit nog vergroten en eigenlijk verheerlijken. Maar op zo’n sjieke manier dat hij het ook goed zou vinden, dat het de grap overstijgt. Ik lach ook wel eens met mijn eigen muziek. Ik ben een grote Randy Newman-fan, van die zelfspot die je ook bij Woody Allen hoort.”

En hoe was Stef Bos?

“Die kerel heeft wel een ongelooflijke drive en metier. Dat is echt een vakman. Hij lijkt uit een ander tijdperk te komen. En uit een ander land (lacht). Al heeft hij in Antwerpen gewoond. Hij is afgestudeerd aan Herman Teirlinck. Goed dat hij er was, want Stef stopt niet met praten en ik kan nogal verlegen zijn in gezelschap, dus er vielen geen stiltes (lacht).”

Was hij vertrouwd met je werk?

“Nee, maar hij heeft dan wel een goeie invalshoek gevonden… We konden heel goed met elkaar praten. Bijna nog beter als het niet over muziek ging. Over levensfilosofie, levensdrive en appetijt, daar konden we elkaar wel goed in vinden. Stef is ook nog een beetje een jongen. En net zo’n zenuwpiet als ik. Hij kan ook niet stilzitten. We waren aan het zwemmen in de zee, veel te ver, en geen van de twee ging de andere tegenhouden om naar Afrika te zwemmen.”

En zijn jullie in Afrika beland?

“Nee, verder dan Kreta zijn we niet gekomen. Dat was ver genoeg. We moesten nog werken.”

(Steekt nog een sigaret op).

De hoeveelste is dit?

“In mijn leven? De 620.000ste. Ik heb onlangs de berekening gemaakt. Ik moet stoppen voor mijn stem. Het is genoeg geweest.”

Die korrel in je stem past je natuurlijk wel.

“Binnenkort blijft alleen nog die korrel over en kan ik mijn oude nummers niet meer zingen. Of moet ik die twee halve noten verlagen. Maar zo goed ben ik niet in notenleer.”

De zomertip van Daan

“Eigenlijk moet je iedere zomer minstens een keer buiten slapen. Ik bedoel niet in een tent, maar gewoon onder de blote hemel. Ik doe dat hier gewoon op de trampoline. Die is groot genoeg en die ligt heel lekker. Of gooi gewoon een matras in je koffer en plof die eender waar neer tijdens een droge nacht, om wakker te worden met de vogels. Er is niets zaliger. Op het strand is het ook altijd zalig indommelen en ontwaken. Dat is nog iets heel anders dan met je venster open slapen. Gewoon onder de blote hemel. Alle hemels zijn goed. Zelfs als er regen uitvalt. Dan heb je meteen wat avontuur. Op het dak is ook een mogelijkheid. Als je een plat dak hebt. Al moet je er dan wel zeker van zijn dat je niet slaapwandelt en ’s nachts niet op wandel gaat, of dat zou wel eens verkeerd kunnen aflopen.”

(foto Pieter Clicteur)
(foto Pieter Clicteur)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier