Kurt Vandemaele
De lust om te blijven bestaan
Kurt keek op de week
Onze reporter doet weer een poging om met de realiteit van de voorbije week nieuwe herinneringen aan te maken
Het was een kille en regenachtige avond, eerder deze week, toen ik naar goeie gewoonte mijn stappen ging zetten. Achtduizend moest ik er nog. In de loop van de dag had ik er al een tweeduizend bij elkaar gesloft. Mijn vrouw vindt het onnozel dat ik vasthou aan die tienduizend stappen. “Je zou beter wat vroeger gaan slapen, daar zou je meer deugd van hebben,” zegt ze vaak. Maar in bed heb ik weinig beweging. En die tienduizend, dat is een rond getal. Als je daar één keer van afstapt, dan wandel je er volgende keer nog slechts zesduizend driehonderdtwintig en de keer daarop nog de helft minder. Toen Wout Van Aert begon te zeggen ‘ik moet just niks’, ging hij zijn lat plots lager leggen dan hij altijd had gedaan. Gisteren had hij geen brons gewonnen, was hij met die attitude aan de start gekomen. En Remco moet nooit just niks. Wel het tegendeel. Mijn lat zal snel genoeg vanzelf zakken, dus leg ik ze zelf zeker niet lager. En ik blijf stappen.
Terwijl ik mijn regenjas aantrek is mijn wederhelft nerveus op haar ipad aan het tokkelen. “Wat ben je aan het zoeken?” vraag ik. “Niets,” zegt ze en ze kijkt niet op. “En vind je het?” reageer ik. “Ja,” zegt ze. Ik zeg: “Raar, ik heb ook al vaak naar niets gezocht, maar ik heb het nog nooit gevonden.” Ze zwijgt. Ik ga ervan uit dat ze me gewoon niet hoort. Tot ze plots vraagt: “Waarom zoek jij naar niets?” “Omdat je des te meer kans om iets te vinden als je niets zoekt,” zeg ik met een air alsof ik iets van betekenis aan het uitkramen ben.
Vaak zijn het zulke onbenullige momenten die ik me herinner. Niet Kamala Harris, Vladimir Poetin of Bart De Wever schrijven de geschiedenis van mijn leven. Nee Lambik en Professor Gobelijn hebben meer impact had. Sinds een paar jaar neem ik foto’s tijdens mijn wandelingen. Ik weet eigenlijk niet waarom. Misschien omdat ik bang ben dat ik morgen ga vergeten waar ik gisteren geweest ben of gewoonweg om de verveling van het stappen te doorbreken. Foto’s van gevels of ongewone details die er deel van uitmaken, bomen die ik ooit wil benoemen en bloemen die wat kleur in het leven brengen. Die wandelingen bieden me naast de obligate lichaamsbeweging ook troost. De troost van de schoonheid. Als ik de tv aanzet of de kranten opensla, slaat de lelijkheid me vaak in het gezicht. En dan doet het deugd te weten dat er ook een realiteit is die veel moois te bieden heeft. Het is een oefening die me leert kijken. Soms ontdek ik ornamenten die ik nooit eerder heb gezien tegen een gevel waar ik al honderden keren aan voorbijgelopen ben. Wellicht omdat mijn hoofd doorgaans te vol zit om mijn ogen goed te gebruiken. Of misschien is er niet altijd voldoende opslagruimte vrij in mijn bovenkamer.
in veel ramen waar ik nu een blik op laat vallen, zie ik alleen nog mezelf. Een pijnlijke confrontatie.
Onlangs las ik ergens dat er in ons hoofd eigenlijk plek genoeg is om alles op te slaan wat we ooit meemaken of zien. Alles wat we nodig hebben om zorgeloos door het leven te gaan. Vraag me niet waar ik dat gelezen heb. Ik ben het vergeten. Ik ben zo iemand die alles leest en helaas niets onthoudt. Toen tijdens de lockdown zowat iedereen die kon schrijven zijn raam volkrabbelde, geraakte ik geen stap meer vooruit. Het was alsof ik bij iedere wandeling door een dichtbundel stapte. Gelukkig zijn de meeste raamrijmpjes intussen gewist. Gelukkig, omdat het niet altijd puike poëzie betrof en vooral omdat ik in die tijd vaker over letters struikelde dan Joe Biden over zijn voeten… of over woorden. Anderzijds zijn die raamgedichten een welgekome afleiding. Want in veel ramen waar ik nu een blik laat op vallen, zie ik alleen nog mezelf. Een pijnlijke confrontatie.
Als ik vroeger in een raam keek, was er iets te zien. Ik zag gordijnen waar vaak allerlei postuurtjes of de traditionele sanseveria’s voor stonden, of ik kreeg een inkijk in iemands anders leven. Ik zag gezinnen die samen voor de tv zaten, een vader die zijn krant aan het lezen was, een moeder die zat te breien, of het hele gezin dat samen een gezelschapsspel aan het spelen was. Even goed was vader wel eens aan het breien en las moeder de krant, terwijl broerlief aan het paardenstaartje van zijn zus trok. Het gebeurde ook dat ik Ann zag, die uiteindelijk mijn vrouw is geworden. En toen zong ik van ‘Anne, als ik jou zie ben ik niet meer bij te sturen’. Clouseau heeft dat nummer nog aan mij te danken. Maar terzake. Nu is er nog weinig inkijk. De karaktervolle huizen waarin je traditionele taferelen kon aanschouwen, hebben veelal plaats gemaakt voor blokkendozen met grote glaspartijen waarin je eigen spiegelbeeld te zien is. Terwijl ik mezelf zelfs ’s morgens in de badkamer liever niet tegenkom. Het is raar om overal bekeken te worden, zeker als je zelf degene bent die je aankijkt.
De foto’s die ik onderweg neem zijn bijgevolg soms ongewild zelfportretten. Ik zet ze doorgaans in mijn ‘verhalen’ op mijn instagram en een dag later zijn ze er al verdwenen. Dan kan ik ze opnieuw nemen. Altijd handig als je even vergeetachtig bent als ik. Zo is alles weer een eerste keer. De foto’s in mijn verhalen moeten ook door niemand gezien worden. Ik heb liever geen volgers. Alleen mensen die mijn vrouw, mijn kinderen en mezelf kennen, mogen even meekijken als ze niets anders te doen hebben. Ik wil niet dat mijn geliefden te kijk worden gezet. Want ik weet wat het is om bekeken te worden. Al is het door mezelf. Ben ik ook zo iemand die geen inkijk duld? Blijkbaar. Ann Wauters heeft het er vandaag nog over in De Zondag: “Laten we weer we-time hebben, in plaats van me-time,” zegt ze.
Ik zou dus blij moeten zijn dat nog iemand naar mij wil kijken. Met ouder worden merk ik meer en meer dat ik niet meer gezien word. Dat besef moet nog veel harder binnenkomen bij vrouwen die nooit bewogen zonder gezien te zijn door andermans ogen. Het doet me denken aan dat geweldige boek van Nicole Krauss, ‘De geschiedenis van de liefde’, waarin een oude slotenmaker die als een kluizenaar in een flat leeft als levend model gaat poseren aan de academie opdat hij nog eens door iemand gezien zou zijn. Hij is bang dat anders niemand nog weet dat hij bestaat. Gisteren zat ik nog te bladeren in een exemplaar van dS Weekblad uit 2013 waarin een interview stond met Chris Lomme. Ja, ik ben een verzamelaar van oud papier. Daarin vertelde La Lomme dat ze aan het Florence Nightingale-complex leed. Een term die gebruikt wordt voor mensen die niet kunnen weerstaan aan de drang om goed te doen voor een ander. Zo ging het over het feit dat ze mensen bijstaat in de palliatieve zorg. Waarop ze zei: “Ik zal nooit willen stoppen met iets te doen voor mensen. Dat is de lust om te blijven bestaan, denk ik.” Ik denk het ook.
Ik heb al jaren een alcohol-allergie, maar gelukkig nog lang geen mensenallergie
“Blij dat je bestaat,” mompel ik soms tussen neus en lippen als ik weer eens tevergeefs naar een voorbijganger knik, die me intussen gepasseerd is. Eigenlijk wil ik iedereen wiens pad ik kruis een goeiedag zeggen. Ik probeer dat ook, maar in 87 % van mijn pogingen moet ik het stellen zonder enig resultaat, zonder enige reactie. Als iemand me recht in de ogen kijkt als ik nader, om dan plots het hoofd weg te draaien als ik vlakbij ben, gaat mijn bloed weleens aan het koken. Het is als zeggen: ‘Je bent quantité négligable.’ Ik zou dan weleens durven te grommen.
Iedere straat zou verplicht een Knikjesstraat moeten zijn. Of we zouden allemaal verplicht moeten zijn om wekelijks op café te gaan. Ik heb al jaren een alcohol-allergie, maar gelukkig nog lang geen mensenallergie. Kies voor zo’n volks etablissement met een heel divers publiek. Den Bras in Kortrijk is een aanrader. Ik vind het altijd heerlijk om een praatje te slaan met iemand die ik niet ken. Als mensen van een andere origine mijn knikje met een wederknikje of een groet beantwoorden, vind ik het nog een grotere overwinning. Dan heb ik het gevoel dat we inderdaad een samenleving kunnen worden. Genegeerd worden voelt zo een beetje aan alsof je niet bestaat. Met ouder worden besta je effenaan minder. Ergens heb ik ook begrip voor mensen die zich niet meer herkennen in een omgeving die alsmaar vreemder wordt en voelen dat ze niemand meer zijn in een wereld die ooit de hunne was.
De kleuren van de regenboog zijn veel mooier als je ze samenzet
Ik heb jarenlang als journalist het geluk gehad om grote filmsterren te ontmoeten, maar de mensen die ik onthou zijn de gewone mensen die ik op straat tegenkom. Zoals Arsène Cornelis uit Zuienkerke, 83 inmiddels en vroeger turnleraar in Torhout. Hij herinnert zich nog moeiteloos een uitspraak van zijn vader, die zei: “ge zoudt moeten alles weten wat ik vergeten ben, ge zoudt ne slimme mens zijn.” Of baardmodel Naqash Mushtaq die enthousiast naar me zwaait van twee straten ver. “De kleuren van de regenboog zijn veel mooier als je ze samenzet,” zei hij me ooit. Wellicht had hij toen de Bond Zonder Naam kalender van Phil Bosmans ingeslikt.
Als ik terugkeer is mijn vrouw nog op haar ipad bezig. “Heb ik iets gemist?” zegt ze. “Wat je ook doet, je mist meer dan je meemaakt,” zeg ik. “En je hebt het zeker mis als je de hele avond op dat ding blijft tokkelen.” “Nooit gehoord dat de wereld een dorp wordt doordat we via dit scherm ieders werkelijkheid kunnen binnenhalen?” zegt ze. Ik leg haar uit dat de algoritmen ons alleen maar verder uit elkaar drijven. “De extremisten worden alleen maar extremistischer doordat het brein achter al die artificiële machines ons telkens weer straffer voer aanreikt waardoor we aan die vervloekte schermen gekluisterd blijven. En zo krijgen die geschifte politieke figuren bestaansrecht,” wijs ik naar haar scherm waarop Donald Trump passeert. En waar Benjamin Nethanyahu onbegrijpelijk met een staande ovatie verwelkomd wordt in het Amerikaans parlement. “Nee, dan kom je beter buiten. Daar buiten zie je elke dag een andere memorabele realiteit, als je goed kijkt. Een waar je niet depressief van wordt.” Een dag later was het mooi weer en ging ze mee wandelen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier