Judoka Ilse Heylen over het ontgoochelende einde van haar carrière:“Ik ben aan het afkicken”
Het heeft niet mogen zijn voor Ilse Heylen. Haar droom afscheid te nemen op de Olympische Spelen in Rio ligt aan diggelen. Dat is geen schande voor een judoka van 39, in die wereld is dat hoogbejaard. De Antwerpse kan terugblikken op een carrière om u tegen te zeggen: 45 Wereldbekermedailles, een Europese titel, vijf keer Europees eremetaal, drie Olympische diploma’s, één keer Olympisch brons. En zeggen dat ze pas op haar 27e prof werd.
Haar laatste internationale wedstrijd was dus eentje in het rauwe Almaty, en niet in het swingende Rio. Van de hemel naar de hel, postte ze op haar Facebook. Een vroegtijdige uitschakeling en tegenstanders die onverwacht goed presteren. De droom van een vierde Olympiade is voorbij. “Dat was een heel zware klap, zeker de eerste dagen. Mijn carrière eindigt drie maanden eerder dan gepland. Ik moet me hierbij neerleggen. Ik ben nu aan het afkicken.”
En wat daarna?
Tja, dat is de vraag. (lacht) Best eerst de kat uit de boom kijken, zeker? Ik heb vele opties. Maar ik besef goed dat ik nooit iets zal vinden dat ik zo graag doe als judo. Daar ben ik wel bang voor. Ga ik uit een andere job evenveel voldoening halen? Ik vrees ervoor. Ik zal ook de vrijheid missen die je hebt als judoka. Ik heb in het verleden vaak mijn afscheid aangekondigd, ik denk na elke Spelen, maar ik ben er telkens op teruggekomen. Waarom zou ik stoppen? Ik deed het nog zo graag. Maar nu is het definitief.
Wat zou je graag doen?
Er is op dit moment niets concreet. Het allermooiste zou zijn: samen met Olivier (Berghmans, haar man en mentor, red) naar het buitenland gaan om er een seniorenploeg te trainen.
Waarom het buitenland?
Omdat het in België niet bepaald super loopt aan de top. Het loopt eigenlijk al jaren fout. Vier jaar geleden waren er grote plannen met Danny Belmans als high performance manager, maar daarvan is niets in huis gekomen. Je zou met een schone lei moeten beginnen. Dan zou ik misschien wel willen meewerken. Maar nu zijn er te veel mensen die zich vastklampen aan hun postje. Welke Vlaamse judoka’s heb je nog nu ik stop en ook Dirk Van Tichelt binnenkort stopt? Dat wil iets zeggen.
Was het beter onder Jean-Marie Dedecker?
Dat zou ik niet zeggen. Hij had het geluk met een gouden generatie te mogen werken. Wat hij wel goed deed, was de judosport onder de aandacht brengen.
“Het is niet dat ik anorexia had, maar gezond was mijn gewicht in het begin van mijn carrière niet.”
Je kan je afscheid ook positief zien. Eindelijk is dat gevecht met de weegschaal voorbij.
(lacht) Dat is inderdaad misschien wel het moeilijkste als judoka. Of toch voor mij. Je bent voortdurend bezig met je voeding. Je kan je nooit eens laten gaan. Ik ga nochtans graag op restaurant, voor de sfeer, voor het lekker eten en drinken. Wij hebben een grote familie. Ik heb me op feestjes altijd moeten houden aan sla en water. Ik dronk wel eens alcohol na een belangrijke wedstrijd, maar nooit in de weken voordien. Let op: ik denk wel dat ik enkele gewoontes zal aanhouden. Ik zou niet graag plots tien kilogram bijkomen.
Jij kampte in de -52 kilogram. Was het moeilijk op dat gewicht te blijven?
Ja, toch wel. Vooral in het begin van mijn carrière. Ik ben even overgestapt naar de -48 omdat de concurrentie in België op de -52 heel groot was. Mijn ouders waren razend. Als je ziek wordt, betaal je zelf de dokter, zeiden ze. Ze hadden gelijk. Ik was meer ziek dan fit. Zelfs op de mat voelde ik me zwak. Het is niet dat ik anorexia had, maar gezond was dat niet. Ik ben snel teruggekeerd. Mijn normale trainingsgewicht is 55 kilogram. Vlak voor een wedstrijd moesten wel die laatste kilo’s eraf.
Hoe deed je dat?
Door te lopen met veel kleren aan. Je moet een soort saunagevoel creëren.
Jij bent er 39. Het is überhaupt uitzonderlijk dat jij nog meestreed voor de Spelen.
Ja, dat klopt. De meeste judoka’s stoppen als ze 33 of 34 zijn. Een geheim heb ik niet. Je kan het de liefde voor de sport noemen. Toen ik begin dit jaar de Wereldbeker in Casablanca won, was ik de oudste winnares ooit. Dat is wel iets waar ik trots op ben.
Had jij in Rio nog iets kunnen doen?
(blaast) Het was mijn ultieme doel daar te geraken. Wat ik daar zou doen, was van minder belang. Maar goed, in judo, en zeker op de Spelen, kan iedereen van iedereen winnen. Het probleem is dat je dat drie keer op een dag moet doen als je een prijs wil.
Hoe blik jij terug op je carrière?
Met een goed gevoel. Ik denk dat ik er alles uit gehaald heb. Oké, je hebt Rio nu en misschien dat ik ook naar de Spelen in Sydney kon, had ik er toen meer tijd in geïnvesteerd. Ik was in 1999 net afgestudeerd als licentiate Lichamelijke Opvoeding toen ik mocht kampen tegen Ann Simons voor een ticket. Ik verlies die kamp met één strafpunt. Toen besefte ik: hè, ik kan de Spelen halen. Mijn ouders hebben me toen vier jaar de tijd gegeven om volop voor judo te gaan. Ik mocht kosteloos thuis blijven wonen.
Waarom ben jij met judo begonnen?
Omdat mijn oudere zus Twiggy dat deed. Ik wou in haar voetsporen treden. Zij was goed. Ze is zelfs Belgisch kampioen geworden in de -57. Maar ze is uiteindelijk afgehaakt tijdens haar studies. En omdat ze voelde dat ze haar jongere zus niet meer kon kloppen. (lacht) Het gebeurde al eens dat we op wedstrijden tegen elkaar moesten kampen. Dat was bikkelhard. Voor mijn ouders waren dat helse momenten.
“Ik zou mijn leven niet in functie willen zetten van kinderen.”
Olympisch brons in Athene was jouw hoogtepunt. Heeft dat je leven veranderd?
Dat heeft heel hard mijn karakter veranderd. Ik was voordien bescheiden en introvert. Niet dat ik daarna een dikke nek heb gekregen, maar je wordt wel verplicht meer open te zijn. Je krijgt voortdurend camera’s en micro’s onder je neus. En je wordt overal gevraagd om voordrachten te geven. Als ik die eerste interviews van toen herbekijk, denk ik van: oei, oei, oei.
Hoe leer je zoiets?
Dat is de verdienste van Olivier. Hij heeft me geleerd in mezelf te geloven. Ik weet ook niet waarom ik voordien zoveel twijfelde. Misschien omdat ik lange tijd in de schaduw stond van Ulla, Gella en Harry? Al was dat anderzijds ook makkelijk voor mij: ik moest niet presteren. Olivier heeft mij doen geloven in mijn kunnen. Ik was altijd de Belgische nummer twee, en ik dacht dat dat mijn plaats was. Maar Olivier overtuigde mij ervan dat ik de nummer één zou kunnen zijn.
Hij ging ook overal mee met jou.
(knikt) Dat is heel belangrijk geweest. Stel dat hij dat niet kon, dan was ik al lang gestopt.
Was het na Athene ook gedaan met een leven in de anonimiteit?
Dat viel goed mee. Ja, de eerste maanden word je overal herkend. Ik herinner me dat de politie mij eens tegenhield omdat ik aan het bellen was achter het stuur. Toen ze mij herkenden, zeiden ze: allé kom, omdat je het zo goed gedaan hebt in Athene, mag je gaan. (lacht) Maar wij zijn geen voetballers, hè. Wij komen maar één keer om de vier jaar op televisie.
Jullie hebben geen kinderen. Is dat een bewuste keuze?
Ja, toch wel. Tien jaar geleden wou ik kinderen. Maar mijn leven is anders verlopen. Nu is het te laat. Ik heb er ook geen spijt van. Dat klinkt misschien egoïstisch, maar ik zou mijn leven niet in functie willen zetten van kinderen. Mijn zus doet dat en is gelukkig daarmee. Ik ben gelukkig als ik mijn vrijheid heb.
Wie is de allerbeste Belgische judoka ooit?
Dat is een smerige vraag. (lacht) Daar kan ik niet antwoorden.
Het sportrapport van Ilse Heylen
Als kind was mijn idool …
Sportidolen had ik niet. Op mijn kamer gingen posters van Miami Vice en Madonna.
Vandaag heb ik grote bewondering voor …
Mensen die succesvol zijn dankzij hun doorzettingsvermogen. Gewichtheffer Tom Goegebuer bijvoorbeeld. Of Hans van Alphen die keihard terug knokte na blessures.
Mijn mooiste sportmoment?
Brons in Athene in 2004. Dat was een fantastisch jaar. Ik werd ook tweede op het EK en ik kreeg mijn eerste profcontract van Bloso.
Mijn grootste ontgoocheling?
Dat ik Rio niet haal. En de verloren kamp om brons in Londen in 2012. Toen zat ik echt diep.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier