Jean-Michel Saive droomt van een achtste Olympiade: “Ik voel het vuur nog branden”
Jean-Michel Saive is een levende legende. Hij is de man die de Grote Sprong Voorwaarts van China een halt toeriep. In het tafeltennis welteverstaan. Dankzij een waanzinnige grinta en passie. Volgende zomer hoopt de Luikenaar een laatste maal te schitteren op het internationale toneel: de Olympische Spelen van Rio.
Hoe schat je je kansen voor Rio in?
Mja, tussen de tien en de twintig procent, meer niet. Je moet realistisch zijn. Ik maak wel degelijk een kans, maar ik zal beter moeten presteren. Mijn huidige klassement is niet goed genoeg.
Waarom doe je dit nog? Je bent er 45, je beste niveau zal je nooit meer halen.
Tja, ik zal ergens wel een masochist zijn, zeker? Ik weet ook dat mijn mooiste periode voorbij is. Maar ik voel het vuur nog branden in mijn lijf. En ik wil nadien geen spijt hebben. Maar ik mag niet ontgoocheld zijn als het niet lukt. Acht Olympische Spelen zou fantastisch zijn, maar zeven is dat ook, hè.
Jij bent Belgisch recordhouder. Weet je wie dat wereldwijd is?
Is dat die Canadese paardrijder niet, Millar of zo?
Klopt. Ian Millar.
Ik weet dat hij in 1972 voor het eerst deelnam en dat hij net als ik nooit een medaille behaalde (lacht). Door de boycot van Moskou 1980 heeft hij zelfs een keer verstek moeten geven. Maar ik zal geen tien Spelen halen, hè. Rio is mijn laatste internationale doel. Daarna is het gedaan. Dat vele reizen begint te wegen. Mijn vader heeft ze eens opgeteld, het zijn er intussen 969, waarvan 133 naar Azië. Weet je, sinds mijn zoon geboren is, zestien jaar geleden, vlieg ik niet graag meer. Niet dat ik echt bang of zo, maar toch. (stil) Het vadergevoel, zeker? Als je vandaag zou zeggen dat ik moet stoppen, dan is dat zo. Ik zal niet in een zwart gat vallen.
“Als je vandaag zou zeggen dat ik moet stoppen, dan is dat zo. Ik zal niet in een zwart gat vallen.”
Je bent nu al bestuurder van het Belgisch Olympisch Comité en daar ook voorzitter van de atletencommissie. Is dat je nieuwe leven voorbereiden?
(knikt) Ik heb het altijd spijtig gevonden dat er zo weinig ex-sporters in die instanties zitten. Als je atleten echt wil verdedigen, heb je mensen nodig die op dezelfde manier denken. Je kan dit zien als mijn manier om de sport, die mij gemaakt heeft tot wie ik ben, iets terug te geven.
Veel sporters leven in een cocon, afgesloten van de wereld. Hoe zit dat bij jou?
Ik heb altijd een open geest gehad. Als ik reis, dan wil ik de lokale cultuur ontdekken. Ik volg het nieuws ook. Maar ik denk niet dat ik een uitzondering ben. Misschien dat voetballers en wielrenners anders in elkaar zitten, maar zij worden ook zo afgeschermd. Als ik in China wil spelen, dan moet ik zelf mijn reis organiseren en mijn kleren wassen.
Ik zie het een voetballer niet doen.
(lacht) Je moet die kleedkamer van Anderlecht eens bekijken. De kleren liggen er klaar, netjes gewassen en gestreken. Ik heb altijd zelf mijn plan moeten trekken. Maar ik zie dat niet als nadeel, integendeel. Dat heeft ervoor gezorgd dat ik nooit ging zweven.
Mijn eerste heldere herinnering aan jou gaat terug naar de Spelen in Atlanta 1996. In de kwartfinale vlieg je eruit tegen de onbekende Tsjech Petr Korbel. Wat een ontgoocheling!
(blaast) Ook voor mij. Al was Korbel binnen het milieu niet zo onbekend. Maar goed, ik heb slecht gespeeld en verloren. Zeer spijtig, want dát was mijn kans op een Olympische medaille. In maart dat jaar was ik nog de nummer één van de wereld.
Lig je daar nog wakker van?
Nee, die bladzijde is omgeslagen. Kijk, ik ben zo lang de nummer één van de wereld geweest in een sport die gedomineerd werd door de Chinezen. In de jaren tachtig speelde de rest van de wereld geen rol van betekenis, net zoals vandaag weer. Ik heb dat kunnen doorbreken. Ik ben daar best fier op. Mijn beste jaar was 1994, maar toen waren er helaas geen Spelen. (gooit armen in de lucht) Zo is het nu eenmaal. Op alle andere kampioenschappen heb ik wél medailles gehaald (oa vicewereldkampioen in 1993 en Europees kampioen in 1994, red).
Die Olympische dorpen lijken wel seks, drugs en rock ’n roll als je de verhalen mag geloven. Heb jij je ooit laten verleiden?
Alleen door rock ’n roll (lacht). Je moet die verhalen relativeren. Dat dorp is ten eerste al afgesloten voor de buitenwereld. Als een atleet volgend jaar een meisje verleidt op het strand van Copacabana, dan zal hij haar het dorp niet in krijgen. Ten tweede kan je ook niet doen wat je wil. Je moet respect tonen voor de andere atleten in je appartement. Er is vooral veel blabla daarover.
En weinig boem boem.
(lacht) Er is ook boem boem, hoor. Maar het is moeilijk een goede plek te vinden. Dat is het probleem. De Spelen zijn niet bepaald een discreet gebeuren. Ik heb er paparazzi weken aan een stuk aan de deur van de discotheek zien staan. Ik ga ook graag dansen na mijn competitie, maar ik heb altijd goed opgelet. Ik was me bewust van de gevaren.
Wat onthoud je nog van je Spelen?
(denkt na) Een triest verhaal eigenlijk, maar soit. Seoel 1988: mijn eerste Spelen. Ik was amper 19 en zo fier dat ik op de foto kon met al die grote atleten. En dan ineens wordt Ben Johnson daar op doping betrapt. Mijn wereld stortte in elkaar. Je bent plots geen kleine jongen meer, je verliest in één klap al je naïviteit. (stil) Malheureusement. Ik wist niet dat er zoveel slechts in de sport voorkwam. Vandaag moeten we onze whereabouts doorgeven. Dat is niet leuk, maar het lijkt me noodzakelijk als je een cleane sport wil.
Voel jij je niet miskend dat men steeds weer je mentaliteit als je grootste kwaliteit aanwijst, en niet je talent?
Nee, dat is ook mijn sterkste punt. Ik ben een vechter. Ik vind het positief als ik een wedstrijd op karakter kan winnen. Ik geniet echt van harde, agressieve trainingen. Ik moet zweten om me goed te voelen, ook vandaag nog.
“Die voortdurende botsingen tussen Vlamingen en Franstaligen, vooral in de politiek, vind ik zeer spijtig.”
Klopt het dat jij als kind al de beste van Europa wou worden?
(enthousiast) Ongelooflijk, hè. Ik zei dat in mijn eerste interview, ik was 13 toen. Die droom is uitgekomen. Als ik vandaag een conferentie over fighting spirit geef, dan toon ik altijd de beelden van dat interview en vervolgens die van mijn Europese titel. Wist je trouwens dat mijn eerste titel een damestitel was? Mijn moeder was zwanger van mij toen ze Belgisch kampioen dames B werd (lacht).
Ik vind het mooi hoe fier jij bent op je land, een uitzondering stilaan.
Ik heb geweend toen ik in Athene de Belgische vlag mocht dragen. Dat was een grote eer voor mij. Ik vind het jammer dat we niet allemaal wat trotser zijn. (zucht) Die voortdurende botsingen tussen Vlamingen en Franstaligen, vooral in de politiek, vind ik zeer spijtig. Allé, al die culturen, al die talen, dat is toch een grote rijkdom? Je zou iedereen moeten verplichten elke landstaal te leren. We leven in een fantastisch land, maar we beseffen het niet. Alleen al die sociale zekerheid.
Waar de luie Walen van profiteren, zeggen de Vlamingen.
Jean-Marie Dedecker zei me dat altijd. En telkens voegde hij eraan toe: ‘maar jij niet, Jean-Mi, jij bent de leeuw van Wallonië’ (lacht). Dat is flauwekul natuurlijk.
Even tussen haakjes, waarom trek jij je broekje altijd zo hoog op?
Ah, dat is om de aandacht van de vrouwtjes te trekken. Zij kijken anders veel te weinig tafeltennis (lacht). Nee serieus, vroeger schuurde mijn broek te veel tegen mijn benen, vandaag is het een tic geworden.
Dit interview verscheen in De Zondag van 19 juli 2015.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier